ECLI:NL:RVS:2025:3084

Raad van State

Datum uitspraak
9 juli 2025
Publicatiedatum
9 juli 2025
Zaaknummer
202305524/1/A2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen de oplegging van een Educatieve Maatregel Gedrag en verkeer door het Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van [appellant] tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland, waarin het beroep tegen de oplegging van een Educatieve Maatregel Gedrag en verkeer (EMG) door het Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen (CBR) ongegrond werd verklaard. De EMG werd opgelegd na een mededeling van de politie aan het CBR op 10 februari 2022, waarin werd gesteld dat [appellant] niet langer over de vereiste rijvaardigheid beschikte. De politie had op basis van een mutatierapport van 10 februari 2022 geconstateerd dat [appellant] op 3 februari 2022 diverse verkeersregels had overtreden, waaronder het overschrijden van de maximumsnelheid en het negeren van verkeerslichten.

De rechtbank oordeelde dat het CBR terecht de EMG had opgelegd, omdat [appellant] herhaaldelijk gedragingen had vertoond die in de Regeling Rijgedrag zijn opgenomen. De rechtbank bevestigde dat het CBR voldoende informatie had om de EMG op te leggen en dat de gegevens van de politie als betrouwbaar konden worden beschouwd. [appellant] stelde in hoger beroep dat de uitspraak van de rechtbank niet rechtsgeldig was omdat deze niet conform de Algemene wet bestuursrecht was ondertekend. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State oordeelde echter dat de uitspraak rechtsgeldig was, ondanks de verhindering van de rechter en de griffier om te ondertekenen.

De Afdeling bevestigde de uitspraak van de rechtbank en verklaarde het hoger beroep ongegrond. Het CBR werd niet verplicht om proceskosten te vergoeden. De uitspraak werd openbaar gemaakt op 9 juli 2025.

Uitspraak

202305524/1/A2.
Datum uitspraak: 9 juli 2025
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend in [woonplaats],
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van 14 juli 2023 in zaak nr. 22/5216 in het geding tussen:
[appellant]
en
Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen (hierna: CBR).
Procesverloop
Bij besluit van 24 februari 2022 heeft het CBR aan [appellant] een Educatieve Maatregel Gedrag en verkeer (hierna: EMG) opgelegd.
Bij besluit van 10 oktober 2022 heeft het CBR het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 14 juli 2023, ACLI:NL:RBMNL:2023:4670, heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 3 april 2025, waar [appellant], bijgestaan door mr. drs. A.C.M. Brom, en het CBR, vertegenwoordigd door mr. I.S.B. Metaal, zijn verschenen.
Overwegingen
Inleiding
1.       Op 10 februari 2022 heeft de politie aan het CBR een mededeling gedaan van het vermoeden dat [appellant] niet langer beschikt over de rijvaardigheid, dan wel de lichamelijke of geestelijke geschiktheid, die is vereist voor het besturen van motorrijtuigen waarvoor het rijbewijs is afgegeven. Volgens een bij deze mededeling gevoegd mutatierapport van 10 februari 2022 heeft [appellant] op 3 februari 2022 de maximumsnelheid overschreden in de bebouwde kom, door rood gereden, tijdens het invoegen op de A1 onnodig gebruik gemaakt van een wit puntstuk en meerdere malen geen gebruik gemaakt van zijn richtingaanwijzer.
Uitspraak van de rechtbank
2.       De rechtbank heeft overwogen dat het CBR terecht heeft gesteld dat [appellant] herhaaldelijk gedragingen heeft verricht die in de bijlage van de Regeling behorende bij bijlage, onder A, onderdeel III, Rijgedrag (hierna: de Regeling) staan vermeld. De conclusie van de rechtbank is dat het CBR de EMG terecht heeft opgelegd. Volgens de rechtbank heeft het CBR voldoende toegelicht dat de EMG een educatieve maatregel is die strekt ter bevordering van de rijvaardigheid en dus een educatieve maatregel is als bedoeld in artikel 131, eerste lid, onder a, Wegenverkeerswet 1994. Verder heeft de rechtbank overwogen dat het CBR de informatie van de politie heeft kunnen gebruiken bij het opleggen van de EMG. Daarnaast heeft de rechtbank overwogen dat voor het opleggen van een onderzoek naar de geschiktheid slechts het vermoeden van ongeschiktheid hoeft te worden vastgesteld. Het CBR heeft geen onjuist criterium gehanteerd. Verder heeft de rechtbank overwogen dat het CBR voor het vaststellen van de vraag of daadwerkelijk sprake is van een vermoeden dat iemand niet meer over de vereiste rijvaardigheid beschikt, in beginsel mag uitgaan van de juistheid van de gegevens van de politie. Hiervoor is geen op ambtseed of ambtsbelofte opgemaakt proces-verbaal vereist. De rechtbank heeft vastgesteld dat in het mutatierapport de feiten die zich hebben voorgedaan duidelijk en nauwkeurig staan omschreven. [appellant] heeft het tegendeel niet bewezen of aannemelijk gemaakt. De video mag wel door het CBR worden meegenomen in de besluitvorming omdat [appellant] tijdens de bezwaarfase afdoende de gelegenheid heeft gehad om daarop te reageren. Volgens de rechtbank onderstrepen de videobeelden de in de melding en mutatierapport genoemde feiten waarop het CBR de besluitvorming heeft gebaseerd.
Hoger beroep
3.       [appellant] voert aan dat de rechtbank geen rechtsgeldige uitspraak heeft gedaan, omdat de uitspraak niet conform artikel 8:77 van de Algemene wet bestuursrecht is ondertekend.
3.1.    In de uitspraak staat dat zowel de rechter als de griffier niet in de gelegenheid waren om de uitspraak te ondertekenen. Dat de rechter en de griffier waren verhinderd om de uitspraak te ondertekenen, betekent niet dat de uitspraak niet rechtsgeldig is. Dit volgt onder ander uit de uitspraak van de Afdeling van 22 december 2010, ECLI:NL:RVS:2010:BO8268, onder r.o. 2.4, waarin staat: "Artikel 8:77, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht staat er niet aan in de weg dat in de uitspraak wordt vermeld dat zowel de voorzitter van de meervoudige kamer, als de griffier verhinderd is te ondertekenen." Het betoog slaagt niet.
3.2.    De overige gronden die [appellant] in hoger beroep heeft aangevoerd, zijn in de kern een herhaling van wat hij in beroep heeft aangevoerd. De rechtbank is gemotiveerd op die gronden ingegaan. [appellant] heeft geen redenen aangevoerd waarom de gemotiveerde beoordeling van die gronden in de aangevallen uitspraak onjuist of onvolledig zou zijn. De Afdeling onderschrijft het oordeel van de rechtbank en kan zich vinden in de onder rechtsoverweging 4 tot en met 16 overwegingen, waarop dat oordeel is gebaseerd.
Conclusie
4.       Het hoger beroep is ongegrond. De Afdeling bevestigt de uitspraak van de rechtbank.
5.       Het CBR hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. J.M. Willems, voorzitter, en mr. C.H. Bangma en mr. M.C Stoové, leden, in tegenwoordigheid van mr. O. van Loon, griffier.
w.g. Willems
voorzitter
w.g. Van Loon
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 9 juli 2025
284-1129