202404554/1/R4.
Datum uitspraak: 9 juli 2025
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant A], [appellant B] en [appellant C] (hierna: [appellant] en anderen), allen wonend in Veenendaal,
appellanten,
en
de raad van de gemeente Veenendaal,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 30 mei 2024 heeft de raad het bestemmingsplan "Schoolstraat 100" vastgesteld.
Tegen dit besluit hebben [appellant] en anderen beroep ingesteld.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
De Afdeling heeft de zaak op een zitting behandeld op 16 april 2025, waar [appellant A], [appellant B] en, via een video-verbinding, [appellant C], en de raad, vertegenwoordigd door A.E. van de Weerdhof en G. Drost, zijn verschenen. Voorts is op de zitting [partij], vertegenwoordigd door [gemachtigde], bijgestaan door mr. R.M. Mussaeus en mr. I.M. Kroeze, advocaten te Zeist, als partij gehoord.
Overwegingen
Overgangsrecht inwerkingtreding Omgevingswet
1. Op 1 januari 2024 zijn de Omgevingswet en de Invoeringswet Omgevingswet in werking getreden. Op grond van artikel 4.6, derde lid, van de Invoeringswet Omgevingswet blijft op een beroep tegen een besluit tot vaststelling van een bestemmingsplan waarvan het ontwerp vóór het tijdstip van inwerkingtreding van de Omgevingswet ter inzage is gelegd, het recht zoals dat gold onmiddellijk vóór dat tijdstip van toepassing tot het bestemmingsplan onherroepelijk is.
Het ontwerpplan is op 20 december 2023 ter inzage gelegd. Dat betekent dat op deze beroepsprocedure het recht, waaronder de Wet ruimtelijke ordening (hierna: de Wro), zoals dat gold vóór 1 januari 2024, van toepassing blijft.
Inleiding
2. Het plangebied van het bestemmingsplan "Schoolstraat 100" is gelegen op een perceel, gelegen tussen de Schoolstraat en de Bevrijdingslaan, dat voorheen voor grootschalige detailhandelsdoeleinden werd gebruikt. Het plan voorziet in de realisering van maximaal 128 gestapelde wooneenheden.
2.1. [appellant] en anderen wonen in de nabijheid van het plangebied en hebben gezamenlijk beroep ingesteld tegen de invulling van het plangebied met gestapelde woningbouw. Zij vrezen met name voor schade aan de in de nabijheid van het plangebied gelegen molenbiotoop. Voorts vrezen zij voor aantasting van hun woon- en leefklimaat.
Toetsingskader
3. Bij de vaststelling van een bestemmingsplan moet de raad bestemmingen aanwijzen en regels geven die de raad uit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. De raad heeft daarbij beleidsruimte en moet de betrokken belangen afwegen. De Afdeling oordeelt niet zelf of het plan in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening. De Afdeling beoordeelt aan de hand van de beroepsgronden of het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan in overeenstemming is met het recht. Daarbij kan aan de orde komen of de nadelige gevolgen van het plan onevenredig zijn in verhouding tot de met het plan te dienen doelen.
Zienswijzen herhaald en ingelast
4. [appellant] en anderen hebben in het beroepschrift vooropgesteld dat zij verwijzen naar de inhoud van hun zienswijzen en dat zij deze, voor zover niet verwoord in een afzonderlijke beroepsgrond, als herhaald en ingelast wensen te beschouwen. De Afdeling overweegt dat de raad in de commentaarnota zienswijzen van 1 maart 2024, die onderdeel uitmaakt van het bestreden besluit, is ingegaan op deze zienswijzen. [appellant] en anderen hebben in het beroepschrift of op de zitting geen redenen aangevoerd waarom de weerlegging van die zienswijzen in het bestreden besluit onjuist zou zijn.
Het betoog slaagt niet in zoverre.
4.1. Op de zitting is gebleken dat in de bij het beroepschrift toegezonden set bijlagen, voor zover het betreft de oorspronkelijk ingediende zienswijzen, namens [appellant] en anderen enkele pagina’s zijn toegevoegd die een commentaar behelzen op de beantwoording van enkele zienswijzen zoals deze behoort bij het raadsbesluit tot vaststelling van het bestemmingsplan. [appellant] en anderen hebben op de zitting verklaard dat de onderdelen verkeer en parkeren, die deel uitmaken van deze pagina’s, behoren tot de motivering van het beroep. De raad heeft naar aanleiding daarvan in zoverre ook verweer gevoerd. De Afdeling zal de gronden die betrekking hebben op verkeer en parkeren hierna afzonderlijk bespreken.
Participatie
5. [appellant] en anderen betogen dat geen sprake is geweest van een zorgvuldig participatietraject. Het gaat hen daarbij in het bijzonder om de op 16 december 2021 door de raad vastgestelde ruimtelijk programmatische kaders.
De Afdeling stelt vast dat het ontwerpplan ter inzage heeft gelegen en dat eenieder daarover een zienswijze naar voren heeft kunnen brengen. Het plan is overeenkomstig artikel 3.8 van de Wro voorbereid met toepassing van afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb). Daarmee heeft de raad aan zijn wettelijke verplichtingen voor wat betreft inspraak voldaan. Er was geen wettelijke verplichting voor de raad om de ruimtelijk programmatische kaders die hij eerder heeft vastgesteld aan inspraak te onderwerpen.
5.1. Het betoog slaagt niet.
Alternatief plan
6. [appellant] en anderen voeren aan dat de raad niet heeft gereageerd op een door hen opgesteld alternatief plan en dat de totstandkoming van het bestemmingsplan daarom onzorgvuldig is.
6.1. De raad heeft er in reactie op deze beroepsgrond op gewezen dat het door [appellant] en anderen ingediende alternatieve plan al op een avond voor bewoners op 1 juni 2023 is besproken, en dat toen is uitgelegd dat dit plan onder meer niet past binnen de ruimtelijk programmatische kaders. Op de zitting hebben [appellant] en anderen dit niet betwist.
Het betoog slaagt daarom niet.
Molenbiotoop en beeldbepalend element
7. [appellant] en anderen betogen dat de molenbiotoop rond De Nieuwe Molen, een rijksmonument, door het plan ernstig wordt aangetast. Er zouden meer draaiuren verloren gaan dan waarvan de raad bij de vaststelling van het bestemmingsplan is uitgegaan.
7.1. Ingevolge artikel 8:69a van de Awb vernietigt de bestuursrechter een besluit niet op de grond dat het in strijd is met een geschreven of ongeschreven rechtsregel of een algemeen rechtsbeginsel, indien deze regel of dit beginsel kennelijk niet strekt tot bescherming van de belangen van degene die zich daarop beroept.
7.2. [appellant] en anderen zijn noch eigenaar, noch exploitant van De Nieuwe Molen. Evenmin is gebleken dat zij anderszins rechten hebben met betrekking tot deze molen. Voor zover [appellant] en anderen zich beroepen op normen die strekken ter bescherming van de molenbiotoop, strekken deze kennelijk niet tot bescherming van de belangen van [appellant] en anderen. De Afdeling laat daarom, gelet op het bepaalde in artikel 8:69a van de Awb, het betoog van [appellant] en anderen met betrekking tot de molenbiotoop buiten bespreking.
7.3. Voor zover [appellant] en anderen zich nog op het standpunt hebben gesteld dat het hen niet alleen gaat om de molenbiotoop maar ook om de aantasting van De Nieuwe Molen als rijksmonumentaal cultureel erfgoed en beeldbepalend element in hun directe woonomgeving, en dat de instandhouding van De Nieuwe Molen als zodanig als gevolg van het plan in gevaar komt, volgt de Afdeling hen niet in dit betoog. De Nieuwe Molen is niet gelegen in het aan de orde zijnde plangebied. Bovendien verzekert, naar de raad terecht heeft aangevoerd, in algemene zin de bestaande rijksmonumentale status het behoud van dit monument als beeldbepalend element in de omgeving. [appellant] en anderen hebben verder ook geen aanknopingspunten aangereikt voor de juistheid van hun betoog dat het bestemmingsplan onrechtmatig afbreuk doet aan het behoud van De Nieuwe Molen.
Bezonning
8. [appellant] en anderen voeren aan dat als gevolg van de realisering van het plan sprake zal zijn van ernstige schaduwwerking in de tuinen van de omliggende woningen, met gevolgen voor flora en fauna. Zij stellen ook dat ondanks herhaald verzoek de initiatiefnemer geen complete bezonningsstudie over het gehele jaar heeft afgegeven; zij stellen dat in de overgelegde rapportage een aantal wintermaanden ontbreekt.
8.1. De Afdeling stelt vast dat [appellant] en anderen deze beroepsgrond niet verder hebben gemotiveerd dan met de stelling dat de bezonningsstudie, die in het kader van de participatieprocedure door de initiatiefnemer met hen is gedeeld, niet de bezonning in alle maanden van het jaar laat zien, maar alleen in de maanden maart, juni, september en december. Zij zouden de animaties van de bezonning ook over de maanden oktober, november, januari en februari willen zien.
De raad heeft hierover opgemerkt dat de bezonningsstudies op de daarvoor gebruikelijke wijze zijn opgesteld, waarbij de maanden maart, juni, september en december maatgevend zijn. Aan de hand van die maatgevende maanden kan ook voor de andere maanden worden beoordeeld wat de schaduwwerking op de tuinen is.
De Afdeling acht dit standpunt van de raad juist. Nu [appellant] en anderen niet hebben aangevoerd dat de door de raad toegepaste bezonningsnorm onjuist is, dat de bezonning in de nieuwe situatie niet aan die norm voldoet, bij welke woning(en) en in welke mate dat dan het geval zou zijn, of in welke mate een verslechtering zou optreden ten opzichte van de bestaande maximale planologische mogelijkheden, kan het betoog niet slagen.
Verkeer
9. [appellant] en anderen voeren in de kern aan dat het realiseren van hoge aantallen woningen in het centrum van Veenendaal niet bijdraagt aan de nu al slechte bereikbaarheid van het centrum rond de spitstijden en op zaterdagen.
De raad heeft gewezen op de Notitie verkeer die als bijlage 12 bij de toelichting van het bestemmingsplan is gevoegd. Deze notitie is opgesteld conform de CROW-richtlijnen en laat zien dat de toekomstige ontwikkeling weliswaar 398 motorvoertuigen per werkdag meer genereert dan de huidige situatie, maar dat dit, gevoegd bij de huidige situatie waarin de Prins Bernhardlaan een intensiteit heeft van 6.500 mvt/etmaal, ruimschoots blijft binnen de capaciteit van 5.000 tot 15.000 mvt/etmaal die voor een gebiedsontsluitingsweg geldt.
[appellant] en anderen hebben hier, ook op de zitting, niets tegenovergesteld.
De Afdeling ziet geen aanleiding om de raad niet te volgen in zijn standpunt dat hij er op goede gronden van is uitgegaan dat de ontsluitingswegen rond het plangebied voldoende capaciteit hebben om de toekomstige extra verkeersstromen te verwerken.
9.1. Het betoog slaagt niet.
Parkeren
10. [appellant] en anderen voeren aan dat de beantwoording van de zienswijze over het parkeren zich ten onrechte heeft beperkt tot de planlocatie en dat de raad ten onrechte niet de Mulderslaan in de afwegingen heeft betrokken, nu de Mulderslaan de eerste uitwijkmogelijkheid is voor de toekomstige bewoners.
De raad heeft hierover opgemerkt dat het plan voldoet aan het door de raad vastgesteld parkeerbeleid en dat ook alleen het plangebied moet voldoen aan de in dat beleid vastgestelde normen.
10.1. Volgens vaste rechtspraak hoeft de raad bij de beoordeling van de vraag of in voldoende parkeerruimte wordt voorzien alleen rekening te houden met de parkeerbehoefte als gevolg van het bestemmingsplan. Een eventueel bestaand tekort kan als regel buiten beschouwing worden gelaten. Dit betekent dat de raad slechts rekening moet houden met de toename van parkeerbehoefte als gevolg van het realiseren van de beoogde ontwikkeling ten opzichte van de al bestaande parkeerbehoefte in de omgeving. Zie bijvoorbeeld de uitspraak van 5 juni 2024, ECLI:NL:RVS:2024:2322, ro. 14. 10.2. De Afdeling overweegt dat het [appellant] en anderen uitsluitend gaat om de parkeersituatie in de omliggende straten, zoals de Mulderslaan. Zij hebben niet bestreden het standpunt van de raad dat het bestemmingsplan, via de in artikel 14.1 van de planregels opgenomen voorwaardelijke verplichting ten aanzien van het parkeren, door op basis van dit plan te verlenen omgevingsvergunningen voor het bouwen voldoet aan het daarvoor geldende parkeernormenbeleid. Nu [appellant] en anderen niet aanvoeren dat het voor de raad op voorhand duidelijk had moeten zijn dat in het plangebied niet in voldoende parkeerplaatsen conform dat parkeernormenbeleid kan worden voorzien, kan het betoog niet slagen.
Conclusie
11. Het beroep is ongegrond.
12. De raad hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. J.F. de Groot, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van A. Sandanam, griffier.
w.g. De Groot
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Sandanam
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 9 juli 2025