202405578/1/A2.
Datum uitspraak: 9 juli 2025
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend in Kudelstaart, gemeente Aalsmeer,
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 31 juli 2024 in zaak nr. 23/3764 in het geding tussen:
[appellant]
en
het college van burgemeester en wethouders van Aalsmeer.
Procesverloop
Bij besluit van 18 oktober 2022 heeft het college een aanvraag van [appellant] om een tegemoetkoming in planschade afgewezen.
Bij besluit van 24 april 2023 heeft het college het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 31 juli 2024 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
[appellant] heeft een nader stuk ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 1 juli 2025, waar [appellant], in persoon, en het college, vertegenwoordigd door mr. R.M. d’Hooge, zijn verschenen.
Overwegingen
1. Deze zaak gaat over de vraag of het college een aanvraag om tegemoetkoming in planschade terecht met toepassing van artikel 4:6, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) heeft afgewezen.
achtergrond van het geschil
2. [appellant] is eigenaar van het perceel aan de [locatie] te Kudelstaart. Op 1 mei 2020 heeft hij het college verzocht om een tegemoetkoming in planschade die hij zou hebben geleden als gevolg van het bestemmingsplan Nieuw Calslagen 2016. Bij besluit van 23 november 2021 heeft het college deze aanvraag afgewezen. Bij besluit van 31 augustus 2022 heeft het college het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Bij uitspraak van 10 mei 2023 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Bij uitspraak van 11 december 2024, ECLI:NL:RVS:2024:5097, heeft de Afdeling het door [appellant] daartegen ingestelde hoger beroep ongegrond verklaard en de uitspraak van de rechtbank bevestigd. nieuwe aanvraag
3. Op 12 september 2022 heeft [appellant] opnieuw een aanvraag om een tegemoetkoming in planschade ingediend. In een aparte toelichting bij deze aanvraag heeft hij 31 punten vermeld. Volgens [appellant] blijkt hieruit van nieuwe feiten en omstandigheden.
besluitvorming van het college
4. Bij besluit van 18 oktober 2022, als gehandhaafd bij besluit van 24 april 2023, heeft het college de aanvraag op grond van artikel 4:6, tweede lid, van de Awb afgewezen. Volgens het college komen de punten in de toelichting bij de herhaalde aanvraag overeen met de punten in de aanvraag van 1 mei 2020 en het tegen het besluit van 23 november 2021 gerichte bezwaarschrift van 14 december 2021. Deze punten zijn al door het college beoordeeld en hebben geresulteerd in een afwijzend besluit dat ook in bezwaar in stand is gebleven. Volgens het college zijn daarom bij de beoordeling van de herhaalde aanvraag geen nieuwe feiten of veranderde omstandigheden gebleken.
uitspraak van de rechtbank
5. De rechtbank heeft vastgesteld dat het college toepassing heeft gegeven aan artikel 4:6, tweede lid, van de Awb. Dit betekent dat de bestuursrechter aan de hand van de aangevoerde beroepsgronden moet toetsen of het bestuursorgaan zich terecht, zorgvuldig voorbereid en deugdelijk gemotiveerd op het standpunt heeft gesteld dat er geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden zijn.
De rechtbank heeft geoordeeld dat het college zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat geen sprake is van nieuwe feiten of veranderde omstandigheden als bedoeld in artikel 4:6 van de Awb. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien om te oordelen dat het besluit op de herhaalde aanvraag evident onredelijk is.
oordeel van de Afdeling over het hoger beroep
6. De gronden die [appellant] in hoger beroep aanvoert, zijn in de kern een herhaling van wat hij in beroep heeft aangevoerd. De rechtbank is gemotiveerd op die gronden ingegaan. [appellant] voert in hoger beroep geen redenen aan waarom de gemotiveerde beoordeling van die gronden in de aangevallen uitspraak onjuist of onvolledig zou zijn. De Afdeling kan zich vinden in het oordeel van de rechtbank en in de onder 10 tot en met 15 van de aangevallen uitspraak opgenomen overwegingen waarop dat oordeel is gebaseerd.
conclusie
7. Het hoger beroep is ongegrond. De Afdeling bevestigt de uitspraak van de rechtbank.
8. Het college hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. N. Verheij, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. R.J.R. Hazen, griffier.
w.g. Verheij
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Hazen
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 9 juli 2025
452-1129