202303103/1/R4.
Datum uitspraak: 9 juli 2025
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend in [woonplaats],
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van 5 april 2023 in zaak nr. 21/5143 in het geding tussen:
[appellant]
en
het dagelijks bestuur van het Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden.
Procesverloop
Bij besluit van 19 juli 2021 heeft het dagelijks bestuur geweigerd handhavend op te treden tegen het onttrekken van grondwater op het perceel [locatie 1] in Bosch en Duin (hierna: het perceel).
Bij besluit van 22 november 2021 heeft het dagelijks bestuur het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 5 april 2023 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
[partij] en het dagelijks bestuur hebben een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
Het dagelijks bestuur en [appellant] hebben een nader stuk ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 17 maart 2025, waar [appellant], bijgestaan door [gemachtigden] en het dagelijks bestuur, vertegenwoordigd door W.S. Zorg, C. van Sommeren en A. Bouchtoure, zijn verschenen.
Overwegingen
Overgangsrecht inwerkingtreding Omgevingswet
1. Op 1 januari 2024 zijn de Omgevingswet en de Invoeringswet Omgevingswet in werking getreden. Voor de beoordeling van het hoger beroep blijft het recht zoals dat gold vóór 1 januari 2024 van toepassing.
Inleiding
2. [partij] woont op het perceel. [appellant] is eigenaar van het naastgelegen perceel, de [locatie 2] in Bosch en Duin. Volgens [appellant] veroorzaakt het onttrekken van grondwater door [partij] schade aan de gebouwen op zijn perceel en is het de oorzaak van zetting en de grondverzakking. Hij heeft daarom om handhaving van de Keur Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden 2018 (hierna: de keur) verzocht.
3. De relevante bepalingen en regels die ten grondslag liggen aan de hiernavolgende rechtsoverwegingen, zijn opgenomen in de bijlage die deel uitmaakt van deze uitspraak.
Ingetrokken hoger beroepsgrond
4. Op de zitting heeft [appellant] zijn betoog over het vooringenomen handelen door het dagelijks bestuur ingetrokken.
Benoemen van onafhankelijke deskundige
5. [appellant] betoogt dat de rechtbank een onafhankelijke deskundige had moeten benoemen. Hij voert aan dat dit noodzakelijk was, omdat uit de verrichte technische onderzoeken volgt dat sprake is van een causaal verband tussen de door hem geleden schade en de grondwateronttrekking.
[appellant] stelt dat de ingediende deskundigenrapporten onvolledig zijn. Hij voert daartoe aan dat [partij] voor alle betrokkenen omstandigheden verborgen heeft gehouden. [appellant] verzoekt de Afdeling om de Stichting Advisering Bestuursrechtspraak (hierna: de STAB) te benoemen tot deskundige, omdat de STAB niet verbonden is aan een van de procespartijen en daarom alle relevante feiten kan verzamelen.
5.1. De Afdeling overweegt dat de beslissing om al dan niet met toepassing van artikel 8:47, eerste lid, van de de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) een deskundige te benoemen, een discretionaire bevoegdheid is van de rechtbank. In hetgeen door [appellant] is aangevoerd in hoger beroep ziet de Afdeling geen aanknopingspunten voor het oordeel dat de rechtbank van deze bevoegdheid gebruik had moeten maken. Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen heeft het dagelijks bestuur deugdelijk onderzoek gedaan naar de gestelde overtredingen en kon de rechtbank zich derhalve voldoende voorgelicht achten op dit punt. In wat [appellant] op de zitting heeft aangevoerd, ziet de Afdeling geen reden om daar anders over te oordelen. De Afdeling ziet evenmin aanleiding de STAB in te schakelen.
Het betoog slaagt niet.
Passeren hoorplicht
6. [appellant] betoogt dat de rechtbank met toepassing van artikel 6:22 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) ten onrechte de schending van artikel 7:2 van de Awb heeft gepasseerd. [appellant] stelt dat hij wel in zijn belang is geraakt omdat de technische omstandigheden die ook in het civiele procesdossier aan de orde waren door een onafhankelijke deskundige voorafgaande aan het oordeel en de uitspraak van de bestuursrechter had dienen te worden beoordeeld.
6.1. De Afdeling ziet zoals hiervoor ook is overwogen geen grond voor het oordeel dat de rechtbank niet zonder advies van een onafhankelijk deskundige uitspraak heeft kunnen doen en ziet dan ook geen grond voor het oordeel dat de rechtbank het door haar geconstateerde gebrek niet met toepassing van artikel 6:22 van de Awb mocht passeren in haar uitspraak.
Het betoog slaagt niet.
Is er een overtreding?
7. [appellant] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat het dagelijks bestuur zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat artikel 3.3 van de keur niet is overtreden. Volgens [appellant] heeft de rechtbank miskend dat [partij] een vergunning nodig heeft voor het onttrekken van grondwater, omdat het debiet groter is dan 10 m3 per uur en het grondwater dieper dan het eerste watervoerende pakket wordt onttrokken. Hij voert daartoe aan dat de door hem overgelegde deskundigenrapporten onvoldoende door de rechtbank zijn meegewogen bij haar oordeel. [appellant] stelt dat het in opdracht van [partij] opgestelde deskundigenrapport van ONE Expertise, onbetrouwbaar is. In de inspectierapporten van de toezichthouder is volgens [appellant] onvoldoende meegewogen dat [partij] in het verleden grote hoeveelheden grondwater heeft opgepompt en dat drie pompen op het perceel van [appellant] aanwezig zijn. Daarnaast wijst [partij] er op dat [appellant] niet heeft voldaan aan de in de Keur opgenomen jaarlijkse meldingsplicht.
7.1. In artikel 3.3 van de keur is bepaald dat handelingen waarvoor krachtens de Uitvoeringsregels bij de Keur Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden 2018 (hierna: de uitvoeringsregels) een vergunningsplicht geldt, deze handelingen alleen met een vergunning verricht mogen worden. In hoofdstuk 67.2 van de uitvoeringsregels is geregeld dat een vergunningsplicht geldt voor het onttrekken van grondwater voor huis, tuin en keuken en andere kleinschalige toepassingen als het totaal debiet groter of gelijk is aan 10 m3 per uur of als het grondwater dieper dan het eerste watervoerende pakket wordt onttrokken.
7.2. Het dagelijks bestuur heeft bij het besluit op bezwaar van 22 november 2021 de bevindingen van een toezichthouder betrokken die het perceel op 10 juli 2019 en 14 september 2021 heeft bezocht. In beide inspectierapporten staat dat er geen overtreding van de keur is geconstateerd.
Het dagelijks bestuur heeft de grondwaterpomp voorafgaand aan de besluitvorming beoordeeld en is op basis van de omvang van de pomp en de ouderdom daarvan tot de conclusie gekomen dat geen sprake is van een onttrekking van meer den 10 m3 per uur. Het dagelijks bestuur heeft zich gelet op de door haar uitgevoerde inspecties op het perceel terecht op het standpunt gesteld dat geen sprake is van een overtreding. Aan de deskundigenrapporten van Tauw, Walinco en Schema hecht de Afdeling niet de waarde die [appellant] daaraan verbonden wil zien, omdat daaruit niet blijkt hoeveel grondwater [partij] onttrekt en op welke diepte dit plaatsvindt. Het dagelijks bestuur heeft ter zitting toegelicht dat er één grondwaterpomp is en dat de andere pompen dienen als distributiepompen voor het verspreiden van het reeds door de hoofdpomp opgepompte grondwater. Dat drie pompen aanwezig zijn op het perceel, wat daar verder van zij, betekent dan ook niet dat het standpunt dat niet meer dan 10 m3 wordt onttrokken onjuist zou zijn. De rechtbank heeft terecht overwogen dat het dagelijks bestuur zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat er geen overtreding is geconstateerd.
7.3. Voor zover [appellant] in hoger beroep betoogt dat de rechtbank voorbij is gegaan aan het feit dat de in het kader van de keur verplichte door [partij] gedane meldingen onjuist waren, overweegt de Afdeling dat de rechtbank dit gelet op haar overwegingen onder ogen heeft gezien en ook bij haar oordeel heeft betrokken. De Afdeling kan zich vinden in het oordeel van de rechtbank en de overwegingen waarop dat oordeel is gebaseerd.
Het betoog faalt.
Is de zorgplicht overtreden?
8. [appellant] betoogt verder dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat de zorgplicht van artikel 3.1 van de keur niet is overtreden. Hij voert daartoe aan dat de rechtbank de rapporten van Tauw en De Waal onvoldoende heeft meegewogen bij haar beoordeling. Uit deze rapporten blijkt volgens [appellant] dat wel sprake is van een causaal verband tussen het onttrokken grondwater en de schade aan zijn gebouwen en perceel.
[appellant] betoogt verder dat de inspectierapporten van het dagelijks bestuur onbetrouwbaar zijn, omdat de volgens hem aanwezige slibvanger niet is meegenomen bij het beoordelen van de hoeveelheid grondwater dat door de pomp onttrokken wordt. Het monsteranalyserapport van Aquon van 18 oktober 2023 is volgens [appellant] onbruikbaar, omdat niet vastgesteld kan worden of het grondwatermonster is genomen nadat het gezuiverd was door het zandfilter en de slibvanger. Het dagelijks bestuur had het afnemen van het monster beter moeten vastleggen. Het monsteranalyserapport geeft volgens [appellant] daarom geen juiste indicatie over de daadwerkelijke zandverplaatsing als gevolg van het onttrekken van het grondwater.
8.1. De rechtbank heeft in het door [appellant] aangevoerde terecht geen grond gezien voor het oordeel dat dat het dagelijks bestuur zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat de zorgplicht niet is overtreden. Daarbij is terecht van belang geacht dat in de door [appellant] overgelegde rapporten uit is gegaan van een door hemzelf geschat, en niet door objectieve gegevens onderbouwd, debiet van 70 m3 per dag. Voorts hebben de deskundigen die de betreffende rapporten hebben opgesteld zelf geen waarnemingen gedaan op het perceel van [partij]. De toezichthouder heeft desgevraagd verder ter zitting toegelicht dat het grondwatermonster is genomen uit opgepompt grondwater dat nog niet door het filtersysteem is geweest. De Afdeling ziet geen gronden om hieraan te twijfelen. Dat dit bemonsteringsproces niet volledig schriftelijk en/of met beeldmateriaal is vastgelegd is, gezien de hiervoor weergegeven toelichting, naar het oordeel van de Afdeling onvoldoende om niet uit te gaan van de juistheid van het monsteranalyserapport. De gestelde aanwezigheid van een slibvanger, wat daar verder ook van zij, brengt niet met zich dat het dagelijks bestuur zich niet op het standpunt heeft mogen stellen dat [appellant] de zorgplicht zoals neergelegd in artikel 3.1 van de keur niet heeft overtreden. Als het al zo zou zijn dat een slibvanger aanwezig is op het perceel van [partij] heeft [appellant] niet aannemelijk gemaakt dat daardoor een in dit kader significant te achten grotere hoeveelheid meer grondwater (en daarmee meer zand aan de bodem) zal worden onttrokken, dan zonder die slibvanger.
Het betoog faalt.
Conclusie
9. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
10. Het dagelijks bestuur hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. A. Kuijer, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. S. Vermeulen, griffier.
w.g. Kuijer
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Vermeulen
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 9 juli 2025
700-1152
BIJLAGE
WETTELIJK KADER
Algemene wet bestuursrecht
Artikel 6:22
Een besluit waartegen bezwaar is gemaakt of beroep is ingesteld, kan, ondanks schending van een geschreven of ongeschreven rechtsregel of algemeen rechtsbeginsel, door het orgaan dat op het bezwaar of beroep beslist in stand worden gelaten indien aannemelijk is dat de belanghebbenden daardoor niet zijn benadeeld.
Artikel 7:2
1 Voordat een bestuursorgaan op het bezwaar beslist, stelt het belanghebbenden in de gelegenheid te worden gehoord.
[…]
Artikel 8:47
1 De bestuursrechter kan een deskundige benoemen voor het instellen van een onderzoek.
[…]
Keur Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden 2018
Artikel 3.1 Zorgplicht
1. Het is toegestaan om handelingen in het watersysteem en de bijbehorende beschermingszones, als ook in het voor waterkeringen in de Legger aangewezen profiel van vrije ruimte, te verrichten of te laten verrichten mits voldaan wordt aan de in dit hoofdstuk opgenomen zorgplichtbepalingen.
2. Degene die de in lid 1 toegestane handelingen verricht of laat verrichten en weet of redelijkerwijs had kunnen weten dat door die handeling nadelige effecten voor het watersysteem ontstaan of kunnen ontstaan, voorkomt die effecten voor zover dit redelijkerwijs van hem kan worden verwacht. Dit geldt als de zorgplicht die een ieder die handelingen verricht in het watersysteem en de bijbehorende beschermingszones, als ook in het voor waterkeringen in de Legger aangewezen profiel van vrije ruimte, altijd in acht moet nemen.
3. Onder het voorkomen van nadelige effecten voor het watersysteem als bedoeld in lid 2 wordt in ieder geval verstaan het voorkomen van:
a. (grond)waterschaarste, (grond)wateroverlast, overstromingen en/of inundaties;
[…]
g. verzakkingen van de bodem, verzilting en/of uitwisseling van grondwater tussen van elkaar gescheiden watervoerende pakketten als gevolg van grondwateronttrekkingen of grondboringen;
[…]
4. Indien toch de nadelige effecten als bedoeld in lid 2 optreden, is degene die de handelingen met deze effecten verricht, verplicht al hetgeen redelijkerwijs mogelijk is te doen om de gevolgen daarvan zoveel mogelijk ongedaan te maken.
5. Degene die handelingen met nadelige effecten verricht als bedoeld in lid 4, meldt die effecten zo spoedig mogelijk aan het college, als ook de maatregelen die hij van plan is te treffen of reeds heeft getroffen. Door of namens het college kunnen aanwijzingen worden gegeven voor de te treffen maatregelen, die stipt moeten worden opgevolgd.
[…]
Artikel 3.2 Algemene regels
1. Voor handelingen waarop volgens door het college vastgestelde uitvoeringsregels bij deze Keur een algemene regel van toepassing is, is het alleen toegestaan deze handelingen te verrichten of te laten verrichten met inachtneming van de per algemene regel vastgestelde voorschriften. Bij het uitvoeren van de handeling moet initiatiefnemer tevens de zorgplicht uit artikel 3.1 in acht nemen.
[…]
Artikel 3.3 Vergunningsplicht
Voor handelingen waarvoor volgens door het college vastgestelde uitvoeringsregels en beleidsregels bij deze Keur een vergunningplicht geldt, is het alleen toegestaan deze handelingen te verrichten of te laten verrichten indien het college daarvoor vooraf een vergunning heeft verleend. Bij het uitvoeren van de handeling moet initiatiefnemer tevens de zorgplicht uit artikel 3.1 in acht nemen.
Uitvoeringsregels bij de Keur Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden 2018
67 Grondwateronttrekking voor huis, tuin en keuken en andere kleinschalige toepassingen
[…]
67.4 Algemene regel met meldplicht
Artikel 2. Voorschriften meldplicht
[…]
i. Jaarlijks (voor 31 januari) worden de gemeten onttrokken hoeveelheden aan het waterschap gemeld, inclusief totaal overzicht van alle meterstanden, onder vermelding van het onderwerp en zaaknummer.
[…]
Toelichting bij artikel 2
[…]
Jaarlijks moet gemeld worden hoeveel grondwater is onttrokken. De gemelde gegevens gebruikt het bevoegd gezag om het jaar administratief af te sluiten. Ook de beëindiging van de grondwateronttrekking moet gemeld worden, waarbij aangegeven dient te worden hoeveel grondwater in totaal is onttrokken en de einddatum van de grondwateronttrekking. De gemelde gegevens worden door het bevoegd gezag gebruikt om de melding administratief af te