ECLI:NL:RVS:2025:3119

Raad van State

Datum uitspraak
9 juli 2025
Publicatiedatum
9 juli 2025
Zaaknummer
202406358/1/R4
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • N.H. van den Biggelaar
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestuursrechtelijke procedure over spoedeisende bestuursdwang wegens verkeerd aangeboden huishoudelijke afvalstoffen

In deze zaak heeft het college van burgemeester en wethouders van Echt-Susteren op 20 december 2023 besloten tot spoedeisende bestuursdwang, omdat [appellante] op 12 december 2023 huishoudelijke afvalstoffen in strijd met de Afvalstoffenverordening had aangeboden. Dit leidde tot het verwijderen van twee huisvuilzakken die door een toezichthouder waren aangetroffen naast de restafvalcontainer. Het college baseerde zijn beslissing op het feit dat in de huisvuilzakken poststukken waren aangetroffen met de naam en het adres van [appellante]. [Appellante] betwistte de juistheid van het rapport van de toezichthouder en stelde dat er slechts één zak was aangetroffen, terwijl de foto's twee zakken toonden. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State oordeelde dat het college het rapport van de toezichthouder terecht had gebruikt, ondanks de tegenstrijdigheden, en dat de spoedeisende bestuursdwang gerechtvaardigd was om overlast te voorkomen. [Appellante] voerde verder aan dat de kosten van de bestuursdwang onterecht aan haar waren doorbelast en dat er fouten waren gemaakt in de bezwaarprocedure. De Afdeling oordeelde dat het college de kosten terecht in rekening had gebracht en dat de bezwaarprocedure correct was verlopen. Uiteindelijk werd het beroep van [appellante] ongegrond verklaard.

Uitspraak

202406358/1/R4.
Datum uitspraak: 9 juli 2025
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellante], wonend in [woonplaats],
appellante,
en
het college van burgemeester en wethouders van Echt-Susteren,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 20 december 2023 heeft het college zijn beslissing om op 12 december 2023 spoedeisende bestuursdwang toe te passen wegens het in strijd met de Afvalstoffenverordening Echt-Susteren 2019 aanbieden van huishoudelijke afvalstoffen, op schrift gesteld. Daarbij heeft het college vermeld dat de kosten van de toepassing van bestuursdwang voor rekening van [appellante] komen.
Bij besluit van 4 januari 2024 heeft het college de kosten van de spoedeisende bestuursdwang, ter hoogte van € 189,00, op [appellante] verhaald.
Bij besluit van 13 maart 2024 heeft het college het door [appellante] tegen de beide voorgaande besluiten gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Tegen dit besluit heeft [appellante] beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De Afdeling heeft de zaak op een zitting behandeld op 11 juni 2025, waar het college, vertegenwoordigd door E. Stroeken, is verschenen.
Overwegingen
1.       De toepassing van spoedeisende bestuursdwang heeft bestaan uit het verwijderen van twee huisvuilzakken die op 12 december 2023 door een toezichthouder zijn aangetroffen naast de restafvalcontainer aan de Prinses Irenestraat in Echt. Het college is ervan uitgegaan dat [appellante] de huisvuilzakken verkeerd heeft aangeboden, omdat daarin poststukken zijn aangetroffen waar haar naam en adres op staan.
2.       [appellante] betoogt dat het college niet mag uitgaan van de juistheid van het rapport van de toezichthouder, die het huisvuil heeft aangetroffen. Zij stelt dat in dat rapport staat dat het gaat om één huisvuilzak, terwijl op de bijgevoegde foto’s te zien is dat er twee huisvuilzakken zijn gevonden, één voor plastic, metaal en drinkkartons, en één voor restafval. Aangezien het rapport tegenstrijdig is, kan het niet worden gebruikt in deze procedure, aldus [appellante].
2.1.    In het rapport van de toezichthouder staat één keer dat "in de afvalzak huishoudelijke afvalstoffen zaten". Verderop staat "tussen het afval zijn er stukken gevonden", zonder dat daar bij staat om hoeveel zakken het gaat. Op de bijgevoegde foto’s is te zien dat er meerdere huisvuilzakken naast de container lagen. Er is ook op te zien dat een adreslabel met de naam en adres van [appellante] is aangetroffen in een witte of doorschijnende zak, en een factuur met daarop dezelfde gegevens in een blauwe zak. De Afdeling is van oordeel dat uit het rapport en de bijgevoegde foto’s gezamenlijk blijkt dat het gaat om twee huisvuilzakken, die beide tot [appellante] te herleiden zijn door de daarin aangetroffen poststukken. Dat in het rapport eenmaal wordt gesproken over een afvalzak in enkelvoud is kennelijk een schrijffout. Het college mocht het rapport aan zijn besluit ten grondslag leggen.
Het betoog slaagt niet.
3.       [appellante] betoogt ook dat er geen noodzaak was om spoedeisende bestuursdwang toe te passen. Zij wijst erop dat zij destijds recht tegenover de restafvalcontainer woonde. Als de toezichthouder contact met haar had opgenomen, had zij het huisvuil zelf kunnen verwijderen. Zij meent daarom dat de extra kosten van spoedeisende bestuursdwang niet gemaakt hadden hoeven worden.
3.1.    Het college heeft zich in het besluit van 20 december 2023 op het standpunt gesteld dat verkeerd aangeboden huisvuil schadelijk en ontsierend is, terwijl het gemeentelijk beleid is gericht op het schoon en veilig houden van de leefomgeving. In zijn verweerschrift heeft het college verder toegelicht dat huisvuil op straat leidt tot overlast door onder meer ongedierte, stank, en verloedering van het straatbeeld. Om deze negatieve gevolgen ongedaan te maken, stelt het college een spoedeisend belang te hebben bij de directe verwijdering van verkeerd aangeboden huisvuil.
Naar het oordeel van de Afdeling mocht het college zich vanwege deze negatieve gevolgen op het standpunt stellen dat verkeerd aangeboden huisvuil direct moet worden verwijderd, zodat [appellante] niet eerst in de gelegenheid hoefde te worden gesteld om de huisvuilzakken zelf op te ruimen.
Het betoog slaagt niet.
4.       [appellante] betoogt verder dat het college ten onrechte drie uren in rekening heeft gebracht voor de spoedeisende bestuursdwang. Zij vindt dat buitensporig veel tijd voor het verwijderen van twee huisvuilzakken.
4.1.    Artikel 5:25, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) luidt: "De toepassing van bestuursdwang geschiedt op kosten van de overtreder, tenzij deze kosten redelijkerwijze niet of niet geheel te zijnen laste behoren te komen."
4.2.    In het rapport van de toezichthouder, dat bij het besluit van 20 december 2023 is gevoegd, staat een overzicht van de gewerkte uren voor de verwijdering van de huisvuilzakken, namelijk één uur door de toezichthouder en twee door de buitendienst. In het besluit van 4 januari 2024 en in het verweerschrift heeft het college nader gespecificeerd welke werkzaamheden zijn uitgevoerd in die tijd en welke kosten daarmee gemoeid zijn. [appellante] heeft niet met concrete argumenten aannemelijk gemaakt dat het college de in dat overzicht vermelde werkzaamheden niet heeft verricht en de kosten niet heeft gemaakt.
De Afdeling ziet geen aanleiding voor het oordeel dat deze door het college gemaakte kosten redelijkerwijze niet of niet geheel voor haar rekening behoren te komen.
Het betoog slaagt niet.
5.       [appellante] betoogt tot slot dat het college fouten heeft gemaakt in de bezwaarprocedure. Zij stelt dat zij het schriftelijk verweer van het college niet heeft ontvangen voorafgaand aan de hoorzitting van de externe commissie bezwaarschriften, zodat zij zich niet adequaat heeft kunnen voorbereiden op die hoorzitting. Zij stelt bovendien dat zij het besluit op bezwaar pas veel later heeft ontvangen doordat zij in de tussentijd is verhuisd en het college dat besluit naar haar oude adres heeft gestuurd. In afwachting van dat besluit heeft zij de kosten, die op haar verhaald worden, niet betaald. Dat het besluit zo laat pas kwam, is haar daarom op een aanmaning komen te staan, waaraan extra kosten zijn verbonden. [appellante] vindt dat onredelijk en wil dat het college die kosten laat vervallen.
5.1.    De omstandigheden die [appellante] noemt kunnen het bestreden besluit van 13 maart 2024 niet aantasten. Het schriftelijk verweer van het college bij de commissie bezwaarschriften is gedateerd op 1 februari 2024. Het college stelt dat het dat schriftelijk verweer wel degelijk voorafgaand aan de hoorzitting aan [appellante] heeft gestuurd. Dat staat ook in het verslag van die commissie. [appellante] heeft blijkens het verslag bij de hoorzitting op 21 februari 2024 niet gezegd dat zij het verweer niet of te laat zou hebben ontvangen, en ook niet dat zij zich onvoldoende heeft kunnen voorbereiden. Nog daargelaten of het ontbreken van een verweer in bezwaar gevolgen zou hebben voor het bestreden besluit, is de Afdeling van oordeel dat niet is gebleken dat dat verweer niet aan [appellante] is toegezonden en evenmin dat zij zich onvoldoende heeft kunnen voorbereiden op de hoorzitting in bezwaar.
Wat betreft de toezending van het besluit van 13 maart 2024 overweegt de Afdeling dat het slordig is geweest van het college dat het besluit in eerste instantie naar [appellante]s oude adres is gezonden. Maar dat neemt niet weg dat het instellen van bezwaar of beroep niet de werking schorst van het besluit waartegen dat bezwaar of beroep is gericht (dat staat in artikel 6:16 van de Awb). Dat betekent dat [appellante] gevolg moest geven aan het besluit van 4 januari 2024, waarmee de kosten van het verwijderen van de huisvuilzakken op haar werden verhaald, en niet de uitkomst van de bezwaarprocedure kon afwachten. In dat besluit van 4 januari 2024 staat overigens ook dat het bedrag van € 189,00 binnen zes weken moest worden overgemaakt op het rekeningnummer van de gemeente Echt-Susteren en dat alle kosten van niet-tijdige betaling ook voor rekening van [appellante] zouden komen. [appellante] had daaruit kunnen opmaken dat zij niet op het besluit op bezwaar mocht wachten, voordat zij het genoemde bedrag betaalde.
Het betoog slaagt niet.
6.       Het beroep is ongegrond.
7.       Het college hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. N.H. van den Biggelaar, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. A.M.C. Hoekstra, griffier.
w.g. Van den Biggelaar
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Hoekstra
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 9 juli 2025
860