202306017/1/R1.
Datum uitspraak: 9 juli 2025
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend in Amsterdam,
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 21 juli 2023 in zaak nr. 21/4952 in het geding tussen:
[appellant]
en
het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam.
Procesverloop
Bij besluit van 20 april 2021 is het college overgegaan tot invordering van door [appellant] verbeurde dwangsommen met een totale hoogte van € 1.000,00.
Bij besluit van 26 augustus 2021 heeft het college het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 21 juli 2023, verzonden op 7 augustus 2023, heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
De Afdeling heeft de zaak op een zitting behandeld op 24 februari 2025, waar [appellant], bijgestaan door [persoon], en het college, vertegenwoordigd door mr. A. de Waal, zijn verschenen.
Overwegingen
Inleiding
1. Bij twee afzonderlijke brieven van 4 februari 2020, gericht aan [appellant] en aan de stichting We Run The City ter attentie van [appellant], is [appellant] gelast af te zien van het, in strijd met artikel 17, tweede lid, van de Afvalstoffenverordening van de gemeente Amsterdam, (laten) bezorgen van ongeadresseerd reclamedrukwerk op adressen waarvan de bewoner of gebruiker niet (door middel van een sticker) kenbaar heeft gemaakt dergelijke reclamepost te willen ontvangen, onder oplegging van een dwangsom van € 500,00 per overtreding met een maximum van € 5000,00. Daarbij geldt elke bezorging van ongeadresseerd drukwerk op adressen zonder Ja/Ja- of Ja-sticker als afzonderlijke overtreding.
2. Een toezichthouder van de gemeente heeft op 28 januari 2021 en 5 februari 2021 geconstateerd dat er ongeadresseerd reclamedrukwerk afkomstig van [appellant] is bezorgd op adressen zonder Ja/Ja- of Ja-sticker. Het college is vervolgens bij besluit van 20 april 2021, gehandhaafd bij besluit van 26 augustus 2021, overgegaan tot invordering van twee door [appellant] verbeurde dwangsommen van elk € 500,00, met een totaalbedrag van € 1.000,00.
Wettelijk kader
3. Artikel 17 van de Afvalstoffenverordening 2009 (zoals die gold op het moment van de overtreding) luidt:
"1. In dit artikel wordt verstaan onder:
a. ongeadresseerd reclamedrukwerk: reclamedrukwerk of samples die gratis huis aan huis worden verspreid zonder vermelding van naam, adres of postbus en woonplaats van de ontvanger, niet zijnde:
i. een huis-aan-huisblad of andere informatie over werkzaamheden of activiteiten in de buurt die voor de bewoners/gebruikers van een woning, bedrijf of woonschip in die buurt van belang zijn om te weten;
ii. drukwerk van vrijwilligers of niet-commerciële organisaties;
b. Huis-aan-huisblad: ongeadresseerd blad dat met een vaste frequentie gratis huis aan huis wordt verspreid in een geografisch beperkt gebied, daarbij de indeling van de gemeente in zeven stadsdelen volgend en waarvan tenminste 10% van de inhoud bestaat uit informatie over en nieuws uit het eigen verspreidingsgebied, niet zijnde reclame;
2. Ongeadresseerd reclamedrukwerk mag uitsluitend bezorgd worden of laten worden bij een woning, bedrijf of woonschip als de bewoner of gebruiker kenbaar heeft gemaakt prijs te stellen op het ontvangen ervan;
3. Een huis-aan-huisblad mag worden bezorgd bij een woning, bedrijf of woonschip, tenzij de bewoner of gebruiker expliciet kenbaar heeft gemaakt geen prijs te stellen op het ontvangen ervan."
Gronden hoger beroep
4. [appellant] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat sprake is van een overtreding van artikel 17, tweede lid, van de Afvalstoffenverordening, omdat zijn organisatie een niet-commerciële organisatie is als bedoeld in artikel 17, eerste lid, aanhef en onder a, onder ii, van de Afvalstoffenverordening. Voorts betoogt hij dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat hij kan worden aangemerkt als overtreder.
4.1. Bij een besluit over invordering van een verbeurde dwangsom moet aan het belang van die invordering veel gewicht worden toegekend. Een andere opvatting zou afdoen aan het gezag dat behoort uit te gaan van de oplegging van een last onder dwangsom. Ook de geschiedenis van de totstandkoming van artikel 5:37, eerste lid, van de Awb (Kamerstukken II 2003/04, 29 702, nr. 3, blz. 115) gaat hiervan uit. Hierin is vermeld dat een adequate handhaving vergt dat opgelegde sancties ook worden geëffectueerd en dat verbeurde dwangsommen dus worden ingevorderd. Alleen in bijzondere omstandigheden kan geheel of gedeeltelijk van invordering worden afgezien.
4.2. Een belanghebbende kan in de procedure tegen de invorderingsbeschikking of de kostenverhaalsbeschikking in beginsel niet met succes gronden naar voren brengen die hij tegen de last onder dwangsom of last onder bestuursdwang naar voren heeft gebracht of had kunnen brengen. Dit kan alleen in uitzonderlijke gevallen. Een uitzonderlijk geval kan bijvoorbeeld worden aangenomen als evident is dat er geen overtreding is gepleegd of betrokkene geen overtreder is. De Afdeling verwijst naar haar uitspraak van 27 februari 2019, ECLI:NL:RVS:2019:466. 4.3. Bij de beoordeling van de invorderingsbeschikking ligt de vraag voor of de last is overtreden en daarmee een dwangsom is verbeurd. In dit geval betekent dat, gelet op de formulering van de last en niettegenstaande hetgeen onder 4.2 is overwogen, dat beoordeeld moet worden of sprake is van het (laten) bezorgen van ongeadresseerd reclamedrukwerk in strijd met artikel 17, tweede lid, van de Afvalstoffenverordening. In dat kader is onder meer van belang van wie het ongeadresseerde drukwerk dat op
28 januari 2021 en 5 februari 2021 is verspreid afkomstig is. Naar het oordeel van de Afdeling heeft de rechtbank terecht geoordeeld dat in dit geval geen sprake is van verspreiding van drukwerk van een niet-commerciële organisatie in de zin van de Afvalstoffenverordening. De Afvalstoffenverordening geeft geen definitie van commerciële organisatie zodat aansluiting moet worden gezocht bij het normale spraakgebruik. De verspreide folders zijn afkomstig van HardlopenAmsterdam, een handelsnaam van de stichting. Onder deze vlag biedt de stichting in de betrokken folders alsmede op een website met die naam hardlooptrainingen, running-bootcamps en andere cursussen tegen commerciële tarieven aan. Gelet hierop gaat het naar het oordeel van de Afdeling om ongeadresseerd reclamedrukwerk in de zin van artikel 17, eerste lid, onder a, van de Afvalstoffenverordening 2009 en niet om drukwerk van een niet-commerciële organisatie. De omstandigheid dat de stichting gezien haar rechtsvorm geen winstoogmerk heeft, maakt het voorgaande niet anders. Ook de stelling dat de diensten tegen kostendekkend tarief worden aangeboden, leidt niet tot een ander oordeel, reeds omdat die stelling niet is onderbouwd.
De beroepsgrond van [appellant] dat hij geen overtreder is, is verder een herhaling van wat hij in beroep heeft aangevoerd. De rechtbank is gemotiveerd ingegaan op deze beroepsgrond van [appellant] en de Afdeling kan zich vinden en in het oordeel van de rechtbank en in de onder 7 van de uitspraak van de rechtbank opgenomen overwegingen, waarop dat oordeel is gebaseerd. Van een uitzonderlijk geval als bedoeld in overweging 4.2 is niet gebleken.
Het betoog faalt.
5. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
6. Het college hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. A.B. Blomberg, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M. Kos, griffier.
w.g. Blomberg
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Kos
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 9 juli 2025
580