202500990/1/A2.
Datum uitspraak: 9 juli 2025
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant], wonend in Breda,
appellant,
en
het college van beroep voor de examens van de Rijksuniversiteit Groningen (hierna: het CBE),
verweerder.
Procesverloop
Bij beslissing van 15 augustus 2024 heeft de commissie Toelating en Plaatsing Geneeskunde van de faculteit Medische Wetenschappen (hierna: de toelatingscommissie), namens het instellingsbestuur, het verzoek van [appellant] om toelating tot de master Geneeskunde afgewezen.
Bij beslissing van 16 januari 2025 heeft het CBE het door [appellant] daartegen ingestelde administratief beroep ongegrond verklaard.
Tegen die beslissing heeft [appellant] beroep ingesteld.
Het CBE heeft een verweerschrift ingediend.
De Afdeling heeft de zaak op een zitting behandeld op 8 april 2025, waar [appellant], bijgestaan door mr. R. Verspaandonk, advocaat in Den Haag, en het CBE, via een videoverbinding vertegenwoordigd door mr. M.E.A. Donkersloot en dr. M.J. van de Laan, zijn verschenen.
Overwegingen
Inleiding
1. Het wettelijk kader is als bijlage opgenomen en maakt deel uit van deze uitspraak.
2. [appellant] heeft in 2005 zijn doctoraaldiploma Geneeskunde gehaald aan de Erasmus Universiteit Rotterdam. Daarnaast heeft hij in 2014 de bacheloropleiding Biomedische wetenschappen afgerond. Hij heeft in 2024 een toelatingsverzoek ingediend tot de masteropleiding Geneeskunde aan de Rijksuniversiteit Groningen (hierna: de RUG en de masteropleiding). Dit verzoek is door de toelatingscommissie afgewezen. Het doctoraaldiploma Geneeskunde is te lang geleden behaald.
3. [appellant] en de toelatingscommissie hebben in het kader van het administratief beroep tegen de afwijzing van het toelatingsverzoek een minnelijk schikkingsgesprek gevoerd. De toelatingscommissie en [appellant] hebben twee opties besproken om vast te stellen of [appellant] beschikt over de kennis, het inzicht en de vaardigheden om toegelaten te worden tot de masteropleiding. Ten eerste kan [appellant] deelnemen aan de selectie voor de pre-masteropleiding Geneeskunde aan de RUG (hierna: de pre-master). Als hij door de selectieprocedure komt en vervolgens de pre-master heeft afgerond, dan kan hij worden toegelaten tot de masteropleiding. Ten tweede is voorgesteld om een voortgangstoets (hierna: VGT) af te leggen, waarbij [appellant] een score op eind-bachelor niveau dient te behalen. Als die score is behaald, dan moet hij nog een vaardigheden/competentietoets afleggen. Van beide opties heeft [appellant] nog niet (succesvol) gebruik gemaakt.
4. [appellant] heeft te kennen gegeven dat zijn voorkeur uitgaat naar het volgen van een pre-master, omdat hij niet alleen wil aantonen dat hij de benodigde kennis, het inzicht en de vaardigheden heeft, maar ook voldoende voorbereid wil zijn om aan de masteropleiding deel te nemen. [appellant] kan zich echter niet vinden in het standpunt van de toelatingscommissie dat hij daarvoor eerst deel moet nemen aan de selectieprocedure. Er bestaat geen zekerheid dat hij door de selectie heen zal komen. Hij stelt zich op het standpunt dat hij direct toegelaten moet worden tot de pre-master of een vakkenpakket moet kunnen volgen dat daaraan gelijkwaardig is. [appellant] heeft daarom de beide in het schikkingsvoorstel geboden opties afgewezen.
Beslissing van het CBE
5. Het CBE heeft vooropgesteld dat [appellant] niet aan de toelatingseisen van de masteropleiding voldoet. Zijn in 2005 afgeronde doctoraalopleiding Geneeskunde verschilt te veel van de huidige bacheloropleiding Geneeskunde aan de RUG. Het doctoraaldiploma is te lang geleden behaald om rechtstreeks toelaatbaar te zijn tot de masteropleiding. Verder heeft de toelatingscommissie met de twee door haar geboden opties, namelijk de mogelijkheid om deel te nemen aan de selectieprocedure voor de pre-master dan wel het afleggen van de VGT in combinatie met een vaardigheden/competentietoets, een passende invulling gegeven aan het onderzoek als bedoeld in artikel 7.30b van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek (hierna: de WHW) en artikel 2.1, vierde en vijfde lid, van het Onderwijs- en Examenreglement (hierna: de OER). De toelatingscommissie heeft daarom terecht het verzoek om toelating afgewezen, aldus het CBE.
Beroep en de beoordeling daarvan
6. [appellant] betoogt dat het CBE ten onrechte het standpunt heeft ingenomen dat de geboden opties een passende invulling geven aan het beoordelingskader van artikel 7.30b, eerste lid, aanhef en onder b, van de WHW. Door hem onvoldoende opties te bieden om aan te tonen dat hij voldoet aan de toelatingseisen, is het afwijzingsbesluit onzorgvuldig voorbereid. Hoewel beide partijen het erover eens zijn dat de pre-master de juiste weg is om te voldoen aan de toets van artikel 7.30b, eerste lid, aanhef en onder b, van de WHW, wenst [appellant] niet deel te nemen aan de selectieprocedure die geldt voor de pre-master. Die selectieprocedure biedt voor hem geen zekerheid dat hij aan de pre-master kan deelnemen. In zijn geval had daarom moeten worden afgestapt van de selectie-eis voor de pre-master, omdat hij al in het bezit is van een doctoraaldiploma Geneeskunde. Ook had de toelatingscommissie hem een toets/programma gelijk aan de pre-master kunnen aanbieden. De toelatingscommissie heeft onvoldoende gemotiveerd waarom hem niet één van deze mogelijkheden is geboden.
6.1. Niet in geschil is dat [appellant] niet voldoet aan de eisen voor rechtstreekse toelating tot de masteropleiding als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, van de OER. [appellant] heeft een doctoraaldiploma Geneeskunde behaald aan de Erasmus Universiteit Rotterdam en een bachelordiploma Biomedische wetenschappen, en dat is niet voldoende voor rechtstreekse toelating voor de masteropleiding Geneeskunde aan de RUG. In dat geval bepaalt de toelatingscommissie of [appellant] toelaatbaar is, waarbij zij dient na te gaan of hij toelaatbaar is op grond van kennis, inzicht, vaardigheden en competenties op het niveau van een graad Bachelor Geneeskunde behaald aan de RUG.
6.2. In geschil is of de toetsingscommissie [appellant] zonder deelname aan de selectieprocedure tot de pre-master had moeten toelaten of een vergelijkbaar programma had moeten aanbieden.
6.3. De Afdeling volgt het betoog van [appellant] niet. De toelatingscommissie heeft [appellant] twee opties - een VGT met vaardigheden/competentietoets of een pre-master met voorafgaande selectie - mogen aanbieden om aan de masteropleiding te kunnen beginnen. Het CBE heeft zich terecht op het standpunt gesteld dat de toelatingscommissie niet gehouden was een derde voor [appellant] op maat gesneden optie aan te bieden, inhoudende dat hij de selectieprocedure voor de pre-master niet hoefde te doorlopen of vakken daaraan gelijk kan volgen. Het CBE heeft in dit verband toegelicht dat zich elk jaar ongeveer 300 kandidaten aanmelden voor 30 beschikbare plaatsen in de pre-master. [appellant] heeft niet voldoende onderbouwd dat voor hem, in vergelijking tot andere aspirant-studenten, een uitzondering moet worden gemaakt op de (zware) selectieprocedure voor de pre-master. Dat de pre-master de juiste weg is om aan de masteropleiding te beginnen en dat er geen zekerheid bestaat dat hij door de selectieprocedure van de pre-master komt, is daartoe onvoldoende, omdat dit voor alle kandidaten aan de selectieprocedure geldt en de selectie voor de pre-master afhankelijk is van de kwaliteit van de andere kandidaten. Daarom kan niet aan de selectie voorbij worden gegaan. Het CBE heeft dus terecht het standpunt ingenomen dat de beslissing van de toelatingscommissie - door twee opties voor toegang tot de masteropleiding aan te bieden - niet onzorgvuldig is voorbereid en uiteindelijk ook niet onvoldoende is gemotiveerd. Het betoog slaagt niet.
Conclusie
7. Het beroep is ongegrond.
8. Het CBE hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. C.H.M. van Altena, voorzitter, en mr. B.P. Vermeulen en mr. H. Benek, leden, in tegenwoordigheid van mr. M. Rijsdijk, griffier.
w.g. Van Altena
voorzitter
w.g. Rijsdijk
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 9 juli 2025
705-1062
BIJLAGE
WETTELIJK KADER
Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek
Artikel 7.30b
1. Voor de inschrijving voor een masteropleiding in het wetenschappelijk onderwijs of voor een masteropleiding in het hoger beroepsonderwijs geldt als toelatingseis:
[…].
b. het bezit van kennis, inzicht en vaardigheden op het niveau van een graad Bachelor in het wetenschappelijk onderwijs onderscheidenlijk een graad Bachelor in het hoger beroepsonderwijs.
Artikel 7.30e
Indien de betrokkene niet voldoet aan de toelatingseisen, bedoeld in de artikelen 7.30b of 7.30c, en van hem redelijkerwijs kan worden verwacht dat hij daaraan binnen een redelijke termijn alsnog kan voldoen, wordt hem de mogelijkheid geboden, de tekortkoming weg te nemen en alsnog aan de toelatingseisen te voldoen.
Faculteit Medische Wetenschappen Masteropleiding Geneeskunde Onderwijs- en Examenregeling voor studiejaar 2024-2025
Artikel 2.1 Vooropleiding
1. Toelaatbaar tot de opleiding is:
a. De bezitter van het diploma van de bacheloropleiding geneeskunde van de Rijksuniversiteit Groningen.
b. De bezitter van een bewijs dat de student het programma premaster geneeskunde van de Rijksuniversiteit Groningen met goed gevolg heeft afgerond.
2. Voor de toelating tot jaar 1 van de masteropleiding gelden 8 instroommomenten per studiejaar, vanaf 1 september om de 6 weken met aanpassing voor het kerst- en zomerreces.
3. In aanvulling op artikel 2.1.1 is bepaald dat studenten binnen 18 maanden na het behaald hebben van de bacheloropleiding geneeskunde ingeschreven dienen te staan als student van de masteropleiding
geneeskunde aan de Rijksuniversiteit Groningen. Indien dit niet het geval is en indien de kennis, het inzicht, dan wel de vaardigheden van een student aantoonbaar verouderd zijn, kan de opleidingsdirectie geneeskunde in die gevallen aanvullende eisen stellen alvorens de student toe te
laten.
4. Wanneer de kandidaat in het bezit is van een elders in Nederland behaald bachelordiploma geneeskunde bepaalt een toelatingscommissie (artikel 2.4) of de kandidaat toelaatbaar is. Hierbij dient de toelatingscommissie na te gaan of de kandidaat toelaatbaar is op grond van kennis, inzicht,
vaardigheden en competenties op het niveau van een graad Bachelor geneeskunde behaald aan de Rijksuniversiteit Groningen.
5. Bij het ontbreken van een bachelordiploma zoals dat in Nederland gebruikelijk is, bepaalt de toelatingscommissie of de kandidaat toelaatbaar is. Hierbij dient de toelatingscommissie na te gaan of de kandidaat toelaatbaar is op grond van kennis, inzicht, vaardigheden en competenties op het niveau
van een graad Bachelor Geneeskunde behaald aan de Rijksuniversiteit Groningen.
Artikel 2.3 Premaster
1. De faculteit biedt premasters aan met het oog op toelating tot een masteropleiding van de faculteit.
2. Bij deelname aan de premaster Geneeskunde vindt inschrijving bij de bacheloropleiding Geneeskunde plaats.
3. De omvang en inhoud van het premasterprogramma worden individueel bepaald door de commissie van de premaster.
4. Na toelating tot een premasterprogramma dient dit programma binnen twee jaar met succes te worden afgerond.
5. Ten aanzien van onderdelen van de premaster is de examencommissie van de bacheloropleiding Geneeskunde bevoegd.
6. De bepalingen betreffende premasters in de Regeling Inschrijving en Collegegeld RUG zijn van toepassing.