ECLI:NL:RVS:2025:3167
Raad van State
- Hoger beroep
- H.G. Sevenster
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep tegen niet tijdig nemen van besluit op aanvraag machtiging tot voorlopig verblijf
In deze zaak hebben appellanten beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit op hun aanvraag voor een machtiging tot voorlopig verblijf. De rechtbank heeft op 11 april 2025 het beroep gegrond verklaard en het niet tijdig nemen van een besluit vernietigd. De rechtbank heeft de minister opgedragen om vóór 1 april 2026 alsnog een besluit op de aanvraag bekend te maken en heeft bepaald dat de minister een dwangsom van € 100,00 per dag verbeurt voor elke dag dat deze termijn wordt overschreden, met een maximum van € 7.500,00. Appellanten, vertegenwoordigd door mr. J. Oosterhof, hebben hoger beroep ingesteld tegen deze uitspraak.
De griffier heeft appellanten op 8 mei 2025 gewezen op de verplichting om griffierecht te betalen voor het hoger beroep. Ondanks herhaalde verzoeken is het griffierecht niet tijdig voldaan, wat heeft geleid tot een brief van de griffier op 16 juni 2025 waarin appellanten de kans kregen om redenen aan te voeren voor het niet tijdig betalen. De door appellanten aangevoerde redenen werden echter niet als voldoende beschouwd om het hoger beroep in behandeling te nemen.
Uiteindelijk heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op 11 juli 2025 het hoger beroep niet-ontvankelijk verklaard. De minister is niet verplicht om proceskosten te vergoeden. De uitspraak is gedaan door mr. H.G. Sevenster, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. A.K. de Keizer, griffier.