202503181/1/A2.
Datum uitspraak: 16 juli 2025
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het verzoek van:
[verzoekster], wonend in [woonplaats] (Duitsland),
verzoekster,
om herziening (artikel 8:119 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb)) van de uitspraak van de Afdeling van 28 mei 2025, in zaak nr. 202501533/1/A2.
Procesverloop
Bij uitspraak van 28 mei 2025, in zaak nr. 202501533/1/A2, ECLI:NL:RVS:2025:2440, heeft de Afdeling het beroep van [verzoekster] tegen het besluit van 23 januari 2025 ongegrond verklaard. [verzoekster] heeft de Afdeling verzocht die uitspraak te herzien.
[verzoekster] heeft een nader stuk ingediend.
De Afdeling heeft het verzoek ter zitting behandeld op 17 juni 2025, waar [verzoekster] via een videoverbinding is verschenen.
Overwegingen
1. Artikel 8:119, eerste lid, van de Awb luidt:
"De bestuursrechter kan op verzoek van een partij een onherroepelijk geworden uitspraak herzien op grond van feiten of omstandigheden die:
a. hebben plaatsgevonden vóór de uitspraak,
b. bij de indiener van het verzoekschrift vóór de uitspraak niet bekend waren en redelijkerwijs niet bekend konden zijn, en
c. waren zij bij de Afdeling eerder bekend geweest, tot een andere uitspraak zouden hebben kunnen leiden.
2. De Afdeling stelt voorop dat het bijzondere rechtsmiddel van herziening niet kan worden gebruikt om het geschil, waarover bij uitspraak is beslist, opnieuw aan de rechter voor te leggen. Ook is dit rechtsmiddel niet bedoeld om een partij de gelegenheid te bieden om argumenten, die in een eerdere procedure naar voren zijn gebracht of hadden kunnen worden gebracht, opnieuw of alsnog naar voren te brengen en daarmee het debat te heropenen, nadat is gebleken dat de aangevoerde feiten en omstandigheden niet tot het gewenste resultaat hebben geleid.
3. Op de zitting heeft [verzoekster] toegelicht dat het verval van haar studiepunten de reden is geweest om een verzoek om herziening in te dienen. Dit benadrukt volgens haar de disproportionaliteit van het besluit van 23 januari 2025. Dit is echter een omstandigheid waar zij redelijkerwijs vóór de uitspraak van 28 mei 2025 mee bekend had kunnen zijn en die zij daardoor ook in de eerdere procedure naar voren had kunnen brengen. Gelet op wat onder 2 is overwogen, kan deze omstandigheid daarom niet leiden tot herziening van de uitspraak.
4. Het verzoek wordt afgewezen.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
wijst het verzoek af.
Aldus vastgesteld door mr. E.A. Minderhoud, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. O. van Loon, griffier.
w.g. Minderhoud
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Van Loon
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 16 juli 2025
284-1160