ECLI:NL:RVS:2025:3215

Raad van State

Datum uitspraak
16 juli 2025
Publicatiedatum
16 juli 2025
Zaaknummer
202403762/1/R3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • A.B. Blomberg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestemmingsplan Gemeenlandsedijk Noord Abbenbroek en de gevolgen voor omwonenden

Op 16 juli 2025 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan in een zaak over het bestemmingsplan "Gemeenlandsedijk Noord Abbenbroek". Dit bestemmingsplan, vastgesteld door de raad van de gemeente Nissewaard op 24 april 2024, maakt de bouw van 46 woningen mogelijk in een gebied waar voorheen geen woningbouw was toegestaan. Appellanten, [appellant A] en [appellant B], die naast het plangebied wonen, hebben beroep ingesteld tegen dit besluit. Zij betogen dat de raad had moeten kiezen voor een alternatieve inrichting van het plangebied en dat het plan niet voldoende waarborgt dat de woningen een zadeldak krijgen.

De Afdeling heeft de zaak behandeld op een zitting op 26 mei 2025, waar de appellanten bijgestaan werden door hun advocaat, mr. Z.P. Kruiver. De raad werd vertegenwoordigd door M. Jonker, M. Sloot en D. Stok. Ook Abacus Civiel B.V., de ontwikkelaar van de woningen, was aanwezig. De appellanten hebben verschillende beroepsgronden aangevoerd, waaronder zorgen over bouwhoogte, privacy, geluidsoverlast, schaduwhinder en wateroverlast.

De Afdeling heeft in haar uitspraak geoordeeld dat de raad zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat de bouwhoogtes passend zijn en dat de gevolgen voor de privacy en geluidsoverlast niet onaanvaardbaar zijn. Ook de zorgen over schaduwhinder en wateroverlast zijn door de Afdeling als niet gegrond beoordeeld. De Afdeling heeft het beroep van [appellant A] en [appellant B] ongegrond verklaard, wat betekent dat het bestemmingsplan in stand blijft. De raad hoeft geen proceskosten te vergoeden.

Uitspraak

202403762/1/R3.
Datum uitspraak: 16 juli 2025
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant A] en [appellant B], wonend in Abbenbroek, gemeente Nissewaard,
appellanten,
en
de raad van de gemeente Nissewaard,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 24 april 2024 heeft de raad het bestemmingsplan "Gemeenlandsedijk Noord Abbenbroek" vastgesteld.
Tegen dit besluit hebben [appellant A] en [appellant B] beroep ingesteld.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
De raad en [appellant A] en [appellant B] hebben nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaak op een zitting behandeld op 26 mei 2025, waar [appellant A] en [appellant B], bijgestaan door mr. Z.P. Kruiver, advocaat te Leiden, en de raad, vertegenwoordigd door M. Jonker, M. Sloot en D. Stok, zijn verschenen. Ook is op de zitting Abacus Civiel B.V., vertegenwoordigd door [gemachtigde A], vergezeld door A. de Ruiter, als partij gehoord.
Overwegingen
Overgangsrecht inwerkingtreding Omgevingswet
1.       Op 1 januari 2024 zijn de Omgevingswet en de Invoeringswet Omgevingswet in werking getreden. Op grond van artikel 4.6, derde lid, van de Invoeringswet Omgevingswet blijft op een beroep tegen een besluit tot vaststelling van een bestemmingsplan waarvan het ontwerp vóór het tijdstip van inwerkingtreding van de Omgevingswet ter inzage is gelegd het recht zoals dat gold onmiddellijk vóór dat tijdstip van toepassing tot het bestemmingsplan onherroepelijk is.
Het ontwerpplan is op 16 november 2023 ter inzage gelegd. Dat betekent dat op deze beroepsprocedure het recht, waaronder de Wet ruimtelijke ordening en de Crisis- en herstelwet (hierna: de Chw), zoals dat gold vóór 1 januari 2024 van toepassing blijft.
Inleiding
2.       Het plangebied ligt aan de noordzijde van de bebouwde kom van Abbenbroek. Abacus Civiel B.V. wil daar 46 woningen bouwen. Omdat op grond van de beheersverordening "Gemeenlandsedijk Noord 23, 25 en 31 te Abbenbroek" geen woningbouw is toegestaan, heeft de raad het bestemmingsplan vastgesteld.
3.       [appellant A] en [appellant B] wonen naast het plangebied. Zij kunnen zich niet verenigen met het plan en hebben daarom beroep ingesteld.
De beroepsgronden
Nieuwe beroepsgronden
4.       [appellant A] en [appellant B] hebben in hun nadere stuk van 16 april 2025 aangevoerd dat de raad had moeten kiezen voor een alternatieve inrichting van het plangebied en dat in het plan ten onrechte niet is geborgd dat de huizen worden voorzien van een zadeldak.
4.1.    De Afdeling stelt vast dat [appellant A] en [appellant B] deze beroepsgronden niet in hun beroepschrift naar voren hebben gebracht. Op deze procedure is de Chw van toepassing. Op grond van artikel 1.6a van de Chw kunnen na afloop van de termijn voor het instellen van beroep geen beroepsgronden meer worden aangevoerd. In de bekendmaking van het besluit van 24 april 2024 of in het besluit van 24 april 2024 staat echter ten onrechte niet dat de Chw van toepassing is. Omdat bij bekendmaking is nagelaten te melden dat het geschil over de Chw gaat, heeft de Afdeling bij brief van 19 juni 2024 [appellant A] en [appellant B] in de gelegenheid gesteld gronden aan te voeren. Sinds deze brief van 19 juni 2024 wisten [appellant A] en [appellant B] dat de Chw van toepassing is en dat, met uitzondering van de in de brief van 19 juni 2024 geboden termijn van drie weken, geen nieuwe beroepsgronden buiten de beroepstermijn kunnen worden aangevoerd. Daarom laat de Afdeling de in het nadere stuk van 16 april 2025 voor het eerst aangevoerde gronden buiten beschouwing.
Bouwhoogte
5.       [appellant A] en [appellant B] betogen dat de nieuwe woningen te hoog worden. De nieuw te bouwen woningen mogen maximaal 10 m hoog worden gebouwd. Als gebruik wordt gemaakt van de afwijkingsbevoegdheid uit artikel 13 van de planregels, mag zelfs 11 m hoog worden gebouwd. [appellant A] en [appellant B] hebben dit ook aangevoerd in hun zienswijze. De reactie van de raad dat qua planologische bouwmogelijkheden en qua verschijningsvorm is aangesloten bij de woningen in de buurt, klopt volgens hen niet. Het plan maakt namelijk gestapelde bouw mogelijk. [appellant A] en [appellant B] begrijpen niet dat gestapelde bouw tegen hun perceelsgrens mogelijk is gemaakt. Daarbij voeren [appellant A] en [appellant B] aan dat de raad ten onrechte betrekt dat hun woning planologisch gezien 10 m hoog had mogen worden gebouwd. Feitelijk is de woning van [appellant A] en [appellant B] 8,5 m en daardoor is de toegestane bouwhoogte niet passend.
5.1.    De raad stelt zich op het standpunt dat de in het bestemmingsplan opgenomen bouwhoogtes passend zijn. Voor dit bestemmingsplan is qua bouwmogelijkheden aangesloten bij de planologische mogelijkheden in de omgeving. In de directe omgeving van het plangebied mag maximaal 10 m hoog worden gebouwd, waarbij de mogelijkheid bestaat hiervan bij omgevingsvergunning af te wijken tot 11 m. Dergelijke bouwhoogten zijn gebruikelijk bij het mogelijk maken van een woning met de verschijningsvorm van een woning met twee bouwlagen en een kap. Dat type woningen is gebruikelijk in heel Nederland. Ook de woning van [appellant A] en [appellant B] is vergelijkbaar. De raad meent dat het plan vanuit stedenbouwkundig oogpunt passend is in de omgeving.
5.2.    De Afdeling ziet geen aanknopingspunten voor het oordeel dat de raad zich ten onrechte op het standpunt stelt dat het plan qua bouwmogelijkheden vanuit stedenbouwkundig oogpunt passend is in de omgeving. Dat er een verschil van 2,5 m mogelijk is in bouwhoogte tussen de nieuwe woningen en de woning van [appellant A] en [appellant B], is daarvoor onvoldoende. Dat nabij [appellant A] en [appellant B] gestapelde woningbouw mogelijk wordt gemaakt, geeft geen aanleiding voor een ander oordeel. Ook deze gebouwen mogen maximaal 10 m en eventueel, door gebruik te maken van artikel 13.1, onder a van de planregels, 11 m hoog worden gebouwd. Daarbij geldt een maximum goothoogte van 6 m. Daardoor zullen de gebouwen met gestapelde woningen uit maximaal twee bouwlagen met een kap bestaan. De stedenbouwkundige uitstraling van deze woningen zal dan ook niet, of in ieder geval niet wezenlijk, afwijken van de grondgebonden woningen.
Het betoog slaagt niet.
Privacy
6.       [appellant A] en [appellant B] betogen dat het plan hun privacy op onaanvaardbare wijze aantast. De stelling van de raad dat [appellant A] en [appellant B] ook in de huidige situatie al buren hebben, klopt, maar onderkent niet dat de woningen die nu mogelijk worden gemaakt haaks op hun woning zijn gesitueerd. Dat zorgt voor veel meer inkijk dan het geval is met de huidige buren.
6.1.    De raad erkent dat het plan gevolgen heeft voor de privacy van [appellant A] en [appellant B], maar stelt zich op het standpunt dat deze gevolgen niet onaanvaardbaar zijn. De raad weegt hierbij mee dat op grond van de beheersverordening "Gemeenlandsedijk Noord 23, 25 en 31 te Abbenbroek" bedrijfsbebouwing mocht worden gebouwd van waaruit ook zicht is op de percelen van [appellant A] en [appellant B]. Ook bestaat er al inkijk vanuit de twee bestaande woningen. Verder merkt de raad op dat de bouwmogelijkheden in het nu voorliggende plan zijn aangepast ten opzichte van de bouwmogelijkheden uit het ontwerpbestemmingsplan. De afstand van de woningen tot het perceel van [appellant A] en [appellant B] is vergroot van 2 m naar 7 m. De afstand tot de woning van [appellant A] en [appellant B] bedraagt zo’n 26 m. Ook weegt de raad mee dat de woning met huisnummer 33 tussen een aantal van de nieuw te bouwen woningen en de woning van [appellant A] en [appellant B] ligt. Dat beperkt het zicht vanuit de 8 gestapelde woningen aan de oostkant van het plangebied. Daardoor zullen met name de 6 gestapelde woningen aan de westkant gevolgen hebben voor [appellant A] en [appellant B].
6.2.    Op de verbeelding van het plan staan nabij de woning van [appellant A] en [appellant B] twee bouwvlakken. Binnen beide bouwvlakken is gestapelde woningbouw toegestaan. Binnen het bouwvlak aan de westkant zijn maximaal 6 woningen toegestaan. Binnen het bouwvlak aan de oostkant zijn maximaal 8 woningen toegestaan.
6.3.    De raad wijst er terecht op dat tussen de 8 gestapelde woningen die in het oosten mogelijk worden gemaakt en de woning en de delen van percelen van [appellant A] en [appellant B] die zij als tuin gebruiken een bestaande woning ligt. Eventuele inkijk vanuit deze woningen wordt daardoor al aanzienlijk beperkt. Vanuit de 6 gestapelde woningen die in het westen mogelijk worden gemaakt, bestaat zicht op twee percelen van [appellant A] en [appellant B]. Het direct naast het plangebied gelegen perceel is gemeenschappelijke eigendom van [appellant A] en [appellant B] en hun buren en is in gebruik als toegangsweg tot beider woningen. De tuin van [appellant A] en [appellant B] grenst daardoor niet direct aan het plangebied. Gelet hierop ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich ten onrechte op het standpunt stelt dat het plan weliswaar gevolgen heeft voor de privacy van [appellant A] en [appellant B], maar dat deze gevolgen niet onaanvaardbaar zijn.
Het betoog slaagt niet.
Geluidsoverlast balkons/tuinen/bergingen
7.       [appellant A] en [appellant B] vrezen voor geluidsoverlast door het gebruik van balkons, tuinen en bergingen bij de gestapelde woningen. Deze zijn precies richting hun woning en grenzend aan één van hun percelen gesitueerd.
7.1.    De raad stelt zich op het standpunt dat het plan niet leidt tot onaanvaardbare geluidsoverlast. Het horen van stemgeluid hoort in een omgeving waar wordt gewoond, maar maakt het plan niet in strijd met een goede ruimtelijke ordening.
7.2.    Naar het oordeel van de Afdeling heeft de raad zich op het standpunt kunnen stellen dat de toename van geluid door de nieuwe bewoners geen dusdanige gevolgen heeft dat het plan niet in deze vorm kon worden vastgesteld. De raad wijst er hierbij terecht op dat het gebruikelijk is bij het wonen in een woonomgeving dat men soms geluid hoort dat afkomstig is van buren.
Het betoog slaagt niet.
Schaduwhinder
8.       [appellant A] en [appellant B] vrezen voor ernstige schaduwhinder als gevolg van het plan. De raad had niet mogen uitgaan van de second opinion die naar aanleiding van hun zienwijze is opgesteld. Het is namelijk niet duidelijk wie die zonnestudie heeft opgesteld en welke gegevens zijn gebruikt. Ook is er in de second opinion geen rekening mee gehouden dat op grond van de planregels maximaal 11 m hoog mag worden gebouwd. Voor zover wel van de second opinion zou kunnen worden uitgegaan, merken [appellant A] en [appellant B] op dat daaruit blijkt dat de bezonning van hun tuin gedurende drie maanden aanzienlijk verslechtert. Verder menen [appellant A] en [appellant B] dat de raad had moeten onderzoeken welke effecten de nieuwe bebouwing heeft op de zonnepanelen die zij hebben geïnstalleerd. Ook wijzen [appellant A] en [appellant B] erop dat in de onderzoeken niet is uitgegaan van de maximale planmogelijkheden voor de kap van de woningen, maar van de meest gunstige kapvorm, namelijk een zadeldak.
8.1.    Naar aanleiding van de inspraakreactie van [appellant A] en [appellant B] op het voorontwerpbestemmingsplan is een bezonningsstudie verricht. Deze is uitgevoerd door HDK architecten en als bijlage 14 bij de toelichting van het ontwerpbestemmingsplan gevoegd. Vervolgens is naar aanleiding van de zienswijze van [appellant A] en [appellant B] een aanvullende bezonningsstudie verricht. Deze is te vinden in bijlage 18 bij de toelichting van het bestemmingsplan. Op dit document staat niet door wie het is opgesteld.
8.2.    De raad heeft toegelicht dat de aanvullende bezonningsstudie door ambtenaren van de gemeente is opgesteld. Daarbij is gebruik gemaakt van de BAG-gegevens voor bestaande gebouwen en van de tekeningen van de initiatiefnemer voor de nieuw te bouwen woningen. In de studie is een vergelijking gemaakt tussen de huidige feitelijke situatie en de toekomstige situatie. Hierbij is gebruik gemaakt van de TNO-bezonningsdiagrammen. Uit de studie is gebleken dat alleen in de maand december extra schaduw ontstaat door het plan. Er wordt dan nog wel voldaan aan de lichte TNO-norm van minimaal twee bezonningsuren per dag. De zonnepanelen van [appellant A] en [appellant B] liggen niet in de schaduw van de nieuwe woningen. Omdat het plan maar beperkte schaduwwerking creëert voor [appellant A] en [appellant B], stelt de raad zich op het standpunt dat het plan geen onaanvaardbare gevolgen heeft voor wat betreft schaduwwerking.
8.3.    De Afdeling ziet geen reden voor het oordeel dat de raad onvoldoende onderzoek heeft gedaan naar de gevolgen van schaduwwerking van het plan voor [appellant A] en [appellant B]. Het klopt dat op de aanvullende bezonningsstudie zelf niet staat door wie deze is opgesteld. De raad heeft toegelicht dat dat door ambtenaren in dienst van de gemeente is gedaan. Het staat de raad vrij daarvoor te kiezen en geen gebruik te maken van een extern bureau. [appellant A] en [appellant B] hebben verder onvoldoende onderbouwd waarom de gegevens onjuist zouden zijn. Dat het plan enige schaduwwerking heeft, wordt door de raad onderkend. Naar het oordeel van de Afdeling stelt de raad zich terecht op het standpunt dat deze schaduwwerking niet zodanig is dat het plan in strijd met een goede ruimtelijke ordening moet worden geacht.
Het betoog slaagt niet.
Geluidoverlast installaties
9.       [appellant A] en [appellant B] betogen dat de raad onvoldoende rekening heeft gehouden met geluidsoverlast die ontstaat door warmtepompen, airco’s en andere installaties op de nieuwe woningen. Daarbij stellen [appellant A] en [appellant B] dat artikel 6.2.4 van de planregels niet voldoet. Zij hebben daarbij passages uit correspondentie tussen de raad en Abacus Civiel B.V. overgelegd. Daaruit blijkt volgens [appellant A] en [appellant B] dat ruimte wordt gezien in deze planregel voor andere installatiemogelijkheden, zoals een indak-systeem, terwijl daarbij niet in de afweging lijkt te worden betrokken dat de planregel is opgenomen om geluidsoverlast te voorkomen.
9.1.    Artikel 6.2.4 van de planregels luidt:
"Ter plaatse van de specifieke bouwaanduiding ‘- buitenunits warmte-koudeopwekking’ is het niet toegestaan om buitenunits voor warmte-koudeopwekking op of boven gronden en bouwwerken te plaatsen."
9.2.    De raad heeft toegelicht dat naar aanleiding van de zienswijze van [appellant A] en [appellant B] op de gronden waar de nieuwe woningen het dichtst bij hun percelen mogelijk worden gemaakt, op de verbeelding van het plan de aanduiding "- buitenunits warmte-koudeopwekking" is opgenomen. Het daarbij horende artikel 6.2.4 van de planregels regelt dat daar geen buitenunits voor warmte-koudeopwekking mogen worden geplaatst.
9.3.    Gelet op deze toelichting van de raad ziet de Afdeling geen aanknopingspunten [appellant A] en [appellant B] te volgen in hun stelling dat de raad onvoldoende rekening heeft gehouden met de geluidsoverlast die ontstaat door warmtepompen, airco’s en andere installaties op de nieuwe woningen. De Afdeling volgt [appellant A] en [appellant B] niet in hun stelling dat artikel 6.2.4 van de planregels niet voldoet. [appellant A] en [appellant B] hebben niet geconcretiseerd welke andere installaties dan installaties voor warmte-koudeopwekking op de woningen zouden kunnen worden geïnstalleerd die geluidsoverlast veroorzaken. Verder overweegt de Afdeling dat artikel 6.2.4 van de planregels weliswaar ruimte laat te bezien voor welk soort inpandige unit wordt gekozen, maar dat maakt niet dat de planregel daardoor niet voldoet.
Het betoog slaagt niet.
Water
10.     [appellant A] en [appellant B] betogen dat het plan zorgt voor wateroverlast. De gronden worden namelijk verhoogd. Ook mag een aanzienlijk deel van het gebied worden verhard.
10.1.  De raad heeft toegelicht dat het plangebied is gesaneerd. Daarom is grond afgegraven. Na de sanering is het weer op het oorspronkelijke niveau gebracht. Er zijn geen plannen het gebied verder te verhogen. Daarnaast worden maatregelen getroffen om te voorkomen dat door de verharding van het gebied hemelwater vanaf het ontwikkelingsperceel wordt afgewenteld op de percelen van [appellant A] en [appellant B]. Er wordt een hemelwaterriool aangelegd, het trottoir en overige verhardingen worden met een afschot afgelegd richting het projectgebied en er wordt een keerwand gerealiseerd op de grens tussen het plangebied en het perceel van [appellant A] en [appellant B]. Deze maatregelen worden uitgevoerd door de gemeente zodra de openbare ruimte in het plangebied wordt ingericht.
10.2.  Gelet op deze toelichting van de raad ziet de Afdeling geen aanleiding [appellant A] en [appellant B] te volgen in hun vrees dat het plan leidt tot wateroverlast.
Het betoog slaagt niet.
Riolering
11.     [appellant A] en [appellant B] betogen dat de raad er onvoldoende rekening mee heeft gehouden dat de bestaande riolering al niet voldoet. Het toevoegen van extra woningen zal de overlast verergeren.
11.1.  Zoals de Afdeling heeft overwogen in haar uitspraak van 25 september 2024, ECLI:NL:RVS:2024:3830, onder 8.2, betreft het aansluiten van woningen op de riolering een uitvoeringsaspect dat niet in het plan hoeft te worden geregeld.
Conclusie
12.     Het beroep is ongegrond.
13.     De raad hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. A.B. Blomberg, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M.S. Perlot, griffier.
w.g. Blomberg
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Perlot
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 16 juli 2025
952