202107549/1/A3 en 202107552/1/A3.
Datum uitspraak: 16 juli 2025
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op de hoger beroepen van:
1. [appellante sub 1], gevestigd in Amsterdam,
2. Demi Trading B.V., gevestigd in Amsterdam,
appellanten,
tegen de uitspraken van de rechtbank Amsterdam van 29 september 2021 in zaak nr. 19/6771 en van 18 oktober 2021 in zaak nr. 19/4128 in de gedingen tussen:
Demi Trading, [appellante sub 1]
en
het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam.
Procesverloop
202107549/1/A3:
Bij besluiten van 30 januari 2019 heeft het college aanvragen van [appellante sub 1] voor een exploitatievergunning voor het vervoeren van passagiers op de Amsterdamse grachten met de vaartuigen [boot 1] en [boot 2] afgewezen.
Bij besluit van 5 juli 2019 heeft het college de door [appellante sub 1] daartegen gemaakte bezwaren ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 18 oktober 2021 heeft de rechtbank het door [appellante sub 1] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft [appellante sub 1] hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
202107552/1/A3:
Bij besluiten van 3 augustus 2018 heeft het college aanvragen van Demi Trading voor een exploitatievergunning voor het vervoeren van passagiers op de Amsterdamse grachten met vier vaartuigen afgewezen.
Bij besluit van 13 november 2019 heeft het college de door Demi Trading daartegen gemaakte bezwaren ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 29 september 2021 heeft de rechtbank het door Demi Trading daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft Demi Trading hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
Beide zaken:
[appellante sub 1], Demi Trading en het college hebben nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaak op een zitting behandeld op 2 juli 2025, waar [appellante sub 1], vertegenwoordigd door [gemachtigde], bijgestaan door mr. J. Monster, rechtsbijstandverlener in Leiderdorp, Demi Trading, ook vertegenwoordigd door mr. J. Monster, en het college, vertegenwoordigd door mr. K. van Driel, zijn verschenen.
Overwegingen
Inleiding
1. [appellante sub 1] en Demi Trading hebben het college op 22 juli 2018, 9 en 18 oktober 2018 verzocht om exploitatievergunningen af te geven om passagiers te mogen vervoeren op de grachten van Amsterdam met verschillende vaartuigen. Het college heeft de aanvragen afgewezen, omdat de aanvragen niet zijn ingediend in de periode tussen 1 maart 2020 om 8:00 uur en 31 maart 2020 om 18:00 uur. Dat dat wel moest staat in artikel 1 van de Regeling uitgifteronde 2022 voor exploitatievergunningen passagiersvaart. De bezwaren van [appellante sub 1] en Demi Trading tegen die besluiten heeft het college op 5 juli 2019 en 13 november 2019 ongegrond verklaard. De rechtbank heeft die besluiten rechtmatig geacht.
Hoger beroep
2. [appellante sub 1] en Demi Trading betogen dat de rechtbank ten onrechte de beroepen ongegrond heeft verklaard. Volgens hen had het college het recht moeten toepassen zoals dat gold op het moment van de aanvragen. Een andere opvatting zou het doel van de artikelen 10 en 13 van Richtlijn 2006/123/EG van het Europees Parlement en de Raad van 12 december 2006 betreffende diensten op de interne markt (hierna: de Dienstenrichtlijn) miskennen. Zij verzoekt daarom prejudiciële vragen te stellen. Verder stellen zij dat het college op onjuiste gronden de termijn om te beslissen op de aanvragen heeft verlengd. Artikel 1.2.4, derde lid, van de Verordening op het binnenwater (hierna: Vob) is onverbindend. Op grond van artikel 4:20b, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht is daarom de vergunning van rechtswege verleend, aldus [appellante sub 1] en Demi Trading.
Wettelijk kader
3. De relevante wet- en regelgeving is opgenomen in een bijlage die onderdeel is van deze uitspraak.
Beoordeling hoger beroep
4. De Afdeling heeft in de uitspraak van 28 juni 2023, ECLI:NL:RVS:2023:2509, geoordeeld dat bij aanvragen die zijn ingediend voor de vergunningstop, die gold van 13 juni 2017 tot 12 september 2018, het recht moet worden toegepast dat gold op het moment van de aanvraag. Voor aanvragen die zijn ingediend op het moment dat de vergunningstop al gold, geldt deze uitzondering niet. Voor deze zaak betekent dit dat het college aan de juiste regelgeving heeft getoetst. Alleen al daarom bestaat er geen aanleiding om prejudiciële vragen te stellen. 4.1. Verder heeft de Afdeling in de uitspraak van 28 juni 2023 geoordeeld dat geen reden bestaat om aan te nemen dat de exploitatievergunningen van rechtswege zijn verleend, omdat artikel 1.2.4, derde lid, van de Vob niet onverbindend is. In deze zaak bestaat geen aanleiding daar anders over te oordelen. Dat betekent dat de exploitatievergunningen niet van rechtswege zijn verleend.
4.2. Wat is aangevoerd over de nieuwe vergunningstop en de belangenafweging die daarmee verband houdt, geeft de Afdeling geen aanleiding tot een ander oordeel. Dit zijn namelijk omstandigheden die dateren van na de besluiten op bezwaar van 5 juli 2019 en 13 november 2019 en kunnen daarom niet bij de beoordeling worden betrokken.
4.3. Het betoog slaagt niet.
Conclusie
5. De hoger beroepen zijn ongegrond. De aangevallen uitspraken moeten worden bevestigd.
6. Het college hoeft de proceskosten niet te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraken.
Aldus vastgesteld door mr. C.H. Bangma, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. S.R. Renkema, griffier.
w.g. Bangma
voorzitter
w.g. Renkema
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 16 juli 2025
1071
BIJLAGE
Dienstenrichtlijn
Artikel 9 Vergunningstelsels
1. De lidstaten stellen de toegang tot en de uitoefening van een dienstenactiviteit niet afhankelijk van een vergunningstelsel, tenzij aan de volgende voorwaarden is voldaan:
a) het vergunningstelsel heeft geen discriminerende werking jegens de betrokken dienstverrichter;
b) de behoefte aan een vergunningstelsel is gerechtvaardigd om een dwingende reden van algemeen belang;
c) het nagestreefde doel kan niet door een minder beperkende maatregel worden bereikt, met name omdat een controle achteraf te laat zou komen om werkelijk doeltreffend te zijn.
2. In het in artikel 39, lid 1, bedoelde verslag beschrijven de lidstaten hun vergunningstelsels en geven zij de redenen aan waarom deze met lid 1 van onderhavig artikel verenigbaar zijn.
[…]
Artikel 10 Vergunningsvoorwaarden
1. Vergunningstelsels zijn gebaseerd op criteria die beletten dat de bevoegde instanties hun beoordelingsbevoegdheid op willekeurige wijze uitoefenen.
2. De in lid 1 bedoelde criteria zijn:
[…]
d) duidelijk en ondubbelzinnig;
[…]
f) vooraf openbaar bekendgemaakt;
g) transparant en toegankelijk.
[…]
Artikel 13 Vergunningsprocedures
1. De vergunningsprocedures en -formaliteiten zijn duidelijk, worden vooraf openbaar gemaakt en bieden de aanvragers de garantie dat hun aanvraag objectief en onpartijdig wordt behandeld.
2. De vergunningsprocedures en -formaliteiten mogen geen ontmoedigend effect hebben en de dienstverrichting niet onnodig bemoeilijken of vertragen. Zij zijn gemakkelijk toegankelijk en eventuele kosten voor de aanvragers in verband met hun aanvraag zijn redelijk en evenredig met de kosten van de vergunningsprocedures in kwestie en mogen de kosten van de procedures niet overschrijden.
3. Vergunningsprocedures en -formaliteiten bieden de aanvragers de garantie dat hun aanvraag zo snel mogelijk en in elk geval binnen een redelijke, vooraf vastgestelde en bekend gemaakte termijn wordt behandeld. Deze termijn gaat pas in op het tijdstip waarop alle documenten zijn ingediend. Indien gerechtvaardigd door de complexiteit van het onderwerp mag de termijn éénmaal voor een beperkte duur door de bevoegde instantie worden verlengd. De verlenging en de duur ervan worden met redenen omkleed en worden vóór het verstrijken van de oorspronkelijke termijn ter kennis van de aanvrager gebracht.
4. Bij het uitblijven van een antwoord binnen de overeenkomstig lid 3 vastgestelde of verlengde termijn wordt de vergunning geacht te zijn verleend. Andere regelingen kunnen niettemin worden vastgesteld, wanneer dat gerechtvaardigd is om dwingende redenen van algemeen belang, met inbegrip van een rechtmatig belang van een derde partij.
[…]
Verordening op het binnenwater 2010
Artikel 1.2.4 Beslistermijn
1. Het college beslist binnen dertien weken na ontvangst van de aanvraag.
2. Het college kan deze beslissing voor ten hoogste acht weken verdagen.
3. Paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht is niet van toepassing op de aanvraag om een vergunning of ontheffing als bedoeld in de artikelen 2.4.1 en 2.4.5 van deze verordening.
Artikel 2.4.5 Exploitatie (bedrijfs)vaartuigen voor vervoer van goederen dan wel passagiers
1. Het is een ieder verboden met een vaartuig of object tegen betaling of andere vergoeding, goederen of passagiers te vervoeren of vaartochten te verzorgen.
[…]
3. De verboden uit leden 1 en 2 gelden niet in het geval:
a. het een bedrijfsvaartuig betreft en
b. een daartoe strekkende vergunning is verleend door het college. Artikel 2.4.1 eerste lid, tweede volzin, is van overeenkomstige toepassing.
[…]
Regeling uitgifteronde 2022
Artikel 1
1. Een vergunning als bedoeld in artikel 2.4.5, eerste lid, van de Verordening op het binnenwater 2010 wordt slechts verleend indien daarvoor een aanvraag is ingediend in de periode tussen 1 maart 2020 om 8:00 en 31 maart 2020 om 18:00.
2. Aanvragen die zijn ingediend in een andere dan de in het eerste lid genoemde periode worden afgewezen.