202403319/1/R2.
Datum uitspraak: 16 juli 2025
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
1. [appellant sub 1] en anderen, allen wonend in Schijndel, gemeente Meierijstad,
2. [appellant sub 2], wonend in Schijndel, gemeente Meierijstad,
appellanten,
en
de raad van de gemeente Meierijstad,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 4 april 2024 heeft de raad het bestemmingsplan "Woonlocatie Grote Braeck, Schijndel" vastgesteld.
Tegen dit besluit hebben [appellant sub 1] en anderen en [appellant sub 2] beroep ingesteld.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
Ruimte voor Ruimte C.V. heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
De raad heeft een nader stuk ingediend.
De Afdeling heeft de zaak op een zitting behandeld op 27 mei 2025, waar [appellant sub 1] en anderen in de persoon van [appellant sub 1A], bijgestaan door mr. M.C.H. van de Ven, advocaat in 's-Hertogenbosch, en de raad, vertegenwoordigd door mr. M. de Jong, advocaat in Kerkdriel, drs. C.A. Crooijmans en H.A. Klerks, zijn verschenen. Verder is daar Ruimte voor Ruimte C.V., vertegenwoordigd door mr. E. Beele, advocaat in Tilburg, en [gemachtigde], als partij gehoord.
Overwegingen
Overgangsrecht inwerkingtreding Omgevingswet
1. Op 1 januari 2024 zijn de Omgevingswet en de Invoeringswet Omgevingswet in werking getreden. Op grond van artikel 4.6, derde lid, van de Invoeringswet Omgevingswet blijft op een beroep tegen een besluit tot vaststelling van een bestemmingsplan waarvan het ontwerp vóór het tijdstip van inwerkingtreding van de Omgevingswet ter inzage is gelegd het recht zoals dat gold onmiddellijk vóór dat tijdstip van toepassing tot het bestemmingsplan onherroepelijk is.
Het ontwerpplan is op 27 april 2023 ter inzage gelegd. Dat betekent dat op deze beroepsprocedure het recht, waaronder de Wet ruimtelijke ordening (hierna: Wro) en de Crisis- en herstelwet, zoals dat gold vóór 1 januari 2024 van toepassing blijft.
Inleiding
2. Het bestemmingsplan voorziet in de planologische basis voor de bouw van 241 woningen in het gebied tussen Plein, Langstraat en Venushoek in Schijndel. [appellant sub 1] en anderen en [appellant sub 2] wonen aan de Langstraat en Spoorlaan, in de directe nabijheid van het plangebied. Zij vrezen voor een aantasting van hun woon- en leefomgeving, door onder meer overlast van het extra verkeer. De raad heeft volgens hen onvoldoende rekening gehouden met de belangen van omwonenden. Ruimte voor Ruimte C.V. is de initiatiefnemer van de planontwikkeling.
Hoe toetst de Afdeling?
3. Bij de vaststelling van een bestemmingsplan moet de raad bestemmingen aanwijzen en regels geven die de raad uit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. De raad heeft daarbij beleidsruimte en moet de betrokken belangen afwegen. De Afdeling oordeelt niet zelf of het plan in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening. De Afdeling beoordeelt aan de hand van de beroepsgronden of het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan in overeenstemming is met het recht. Daarbij kan aan de orde komen of de nadelige gevolgen van het plan onevenredig zijn in verhouding tot de met het plan te dienen doelen.
Intrekking beroepsgronden
4. [appellant sub 1] en anderen hebben op de zitting hun beroepsgronden dat het bestemmingsplan strijdig is met de aanduiding "cultuurhistorisch waardevol gebied" in de Interim omgevingsverordening Noord-Brabant en dat van onjuiste verkeerstellingen is uitgegaan, ingetrokken.
Omgevingsdialoog
5. [appellant sub 1] en anderen betogen dat in strijd met het gemeentelijke beleid zonder omgevingsdialoog een principebesluit voor de woningbouw is genomen. Vervolgens is ook de omgevingsdialoog onzorgvuldig verlopen. [appellant sub 1] en anderen hebben deze als een eenzijdige informatiestroom ervaren. Hun inhoudelijke input is niet afgewogen. Zij voelen zich onvoldoende gehoord.
5.1. De Afdeling overweegt dat het bieden van inspraak, waartoe ook het houden van een omgevingsdialoog kan worden gerekend, voorafgaande aan de terinzagelegging van het ontwerpbestemmingsplan geen onderdeel uitmaakt van de in de Wro en het Besluit ruimtelijke ordening (hierna: Bro) geregelde bestemmingsplanprocedure. De wijze waarop mogelijkheden tot inspraak en participatie zijn geboden en deze zijn beoordeeld, heeft daarom geen gevolgen voor de rechtmatigheid van het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan, ook voor zover het gemeentebestuur in die fase is afgeweken van zijn beleid om alvorens een principebesluit over een ontwikkeling te nemen, een omgevingsdialoog te houden.
Uit de verslagen van de omgevingsdialoog in de bijlagen 29 en 30 bij de plantoelichting maakt de Afdeling overigens op dat de dialoog begin 2021 is gestart, dat er veel contactmomenten zijn geweest en dat specifiek met de bewoners van de Langstraat op 19 januari 2023 een gesprek heeft plaatsgevonden. Hieruit volgt dat [appellant sub 1] en anderen hun standpunten in dit proces naar voren hebben kunnen brengen. Dat in hun beleving daar onvoldoende respons op is gekomen, betekent naar het oordeel van de Afdeling niet dat de gehouden omgevingsdialoog ernstig is tekortgeschoten. Daarbij is in het proces op de door [appellant sub 1] en anderen naar voren gebrachte alternatieven ingegaan. Bij de beoordeling hierna van de beroepsgronden zal worden getoetst - voor zover de beroepsgronden daartoe aanleiding geven - of de raad de belangen van [appellant sub 1] en anderen voldoende heeft onderzocht en betrokken in zijn belangenafweging over de ruimtelijke aanvaardbaarheid van het bestemmingsplan.
Het betoog slaagt niet.
Woningbehoefte
6. Het bestemmingsplan is volgens [appellant sub 1] en anderen strijdig met de ladder voor duurzame verstedelijking (hierna: de ladder). De raad heeft niet gemotiveerd waarom niet binnen bestaand stedelijk gebied in de woningbehoefte kan worden voorzien. Verder zijn er rondom Schijndel alternatieve locaties, zoals de locatie Hooghekke, en niet is duidelijk gemaakt waarom daar niet voor is gekozen en juist wel voor de locatie Grote Braeck.
6.1. Ingevolge artikel 3.1.6, tweede lid, van het Bro bevat de toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.
6.2. De raad is in paragraaf 4.1.3 van de plantoelichting ingegaan op de ladder. Hierin staat onder meer het volgende. Hoewel bij het realiseren van nieuwe woningen de voorkeur bij inbreidings- en transformatielocaties in bestaand stedelijk gebied ligt, is dit bij voorliggend initiatief, gezien de aard en omvang, niet mogelijk. Een ontwikkeling van deze omvang is niet mogelijk binnen inbreidings- en transformatielocaties. Aangezien de ontwikkeling voorziet in een groot deel van de woningbehoefte binnen Schijndel, Meierijstad en Noord-Brabant, wordt de planlocatie toch als een geschikte locatie gezien. Voorliggend plangebied is in ‘De ruimtelijke bouwsteen voor Schijndel voor de omgevingsvisie' (hierna: de ruimtelijke bouwsteen) aangemerkt als gebied met 'Visie woninguitbreiding toekomst'. Verder staat er dat uit de gemeentelijke woonvisie naar voren komt dat tussen 2018 en 2028 behoefte is aan 876 woningen in Schijndel. Deze opgave voor Schijndel kan niet alleen met inbreiding gerealiseerd worden. In het kader van de ruimtelijke bouwsteen is een inventarisatie gedaan waaruit dit naar voren is gekomen. Uit een analyse van potentiële inbreidingslocaties is naar voren gekomen dat ongeveer 300 woningen op inbreidingslocaties in Schijndel gerealiseerd kunnen worden. Met een behoefte van 876 woningen zijn uitbreidingslocaties noodzakelijk om in de behoefte te kunnen voorzien en daarom kunnen de 241 woningen buiten het stedelijk gebied gerealiseerd worden. Hierover heeft regionale afstemming met de provincie Noord-Brabant plaatsgevonden.
6.3. Tussen partijen is niet in geschil dat met de bouw van 241 woningen in het plangebied sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling als bedoeld in de ladder. Ook is niet in geschil dat uit de woonvisie een behoefte aan 876 nieuwe woningen volgt. Met wat de raad in de plantoelichting heeft gesteld, heeft hij deugdelijk gemotiveerd dat binnen het stedelijke gebied van Schijndel naast de ongeveer 300 woningen die op inbreidingslocaties kunnen worden gerealiseerd, geen ruimte is voor de met het bestemmingsplan mogelijk gemaakte woningbouw. [appellant sub 1] en anderen hebben niet aannemelijk gemaakt dat het aantal van 300 woningen binnenstedelijk veel hoger kan worden. Daarover heeft de raad ook gesteld dat dit anders te veel ten koste zou gaan van de groene ruimte in Schijndel. Ook met de 300 woningen binnenstedelijk en de locatie Hooghekke, die overigens niet als woningbouwlocatie is afgevallen en inmiddels nader wordt onderzocht, wordt er nog niet genoeg gebouwd voor de behoefte van Schijndel. De raad heeft zich daarom op het standpunt kunnen stellen en deugdelijk gemotiveerd dat de locatie van het plangebied nodig is om te kunnen voldoen aan de woningbehoefte van Schijndel. De raad heeft het bestemmingsplan niet in strijd met artikel 3.1.6, tweede lid, van het Bro vastgesteld.
Het betoog slaagt niet.
Gemeentelijk beleid - structuurvisie
7. [appellant sub 1] en anderen betogen dat het bestemmingsplan strijdig is met de Structuurvisie Ruimte Schijndel uit 2012. Het groene karakter van het gebied wordt bevestigd in deze structuurvisie. Het document ‘De ruimtelijke bouwsteen voor Schijndel voor de omgevingsvisie’ van het college van burgemeester en wethouders van 24 maart 2020 dat aan het bestemmingsplan ten grondslag ligt, is volgens [appellant sub 1] en anderen oneigenlijk tot stand gekomen en heeft geen juridische status. Dit document is geen uitwerking van de structuurvisie maar een koerswijziging. In de structuurvisie zijn de zoekgebieden voor verstedelijking opgenomen, maar het plangebied behoort daar niet toe. Met de ruimtelijke bouwsteen wordt het zoekgebied Hooghekke verlaten voor de huidige planlocatie. Dit is te zien als een partiële herziening van de structuurvisie en daarover had niet het college maar de raad moeten beslissen. Bovendien heeft hierover geen inspraak plaatsgevonden.
7.1. Ingevolge artikel 2.1, eerste lid, van de Wro stelt de raad ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening voor het gehele grondgebied van de gemeente een of meer structuurvisies vast waarin de hoofdzaken van het door de gemeente te voeren ruimtelijk beleid zijn vastgelegd. Ingevolge het derde lid gaat de structuurvisie, voor zover deze ontwikkelingen omvat, in op de wijze waarop de raad zich voorstelt die ontwikkelingen te doen verwezenlijken.
7.2. Een structuurvisie bevat algemeen beleid. Het plangebied behoort niet tot de als groen op de kaarten van de structuurvisie ingetekende gebieden, maar is als buitengebied en wandelroutes met waterretentie ingetekend. Daarvan kan gemotiveerd worden afgeweken. In dit geval is de structuurvisie voor de voormalige gemeente Schijndel al in 2012 vastgesteld en met woningbouw op de planlocatie is toen geen rekening gehouden. De situatie op onder meer de woningmarkt, waaronder de vraag naar nieuwe woningen, is sinds de vaststelling van de structuurvisie aanzienlijk veranderd. De beleidsinschatting in de structuurvisie dat de bevolking van Schijndel gelijk zou blijven, is niet juist gebleken, zo stelt de raad in het verweerschrift. De structuurvisie is in zoverre verouderd beleid. Als opmaat naar de vaststelling van een omgevingsvisie voor de gehele gemeente Meierijstad is de ruimtelijke bouwsteen vastgesteld. Dit is formeel geen herziening van de structuurvisie maar een voorloper op toekomstig beleid in de omgevingsvisie. Met de voorbereiding en vervolgens de vaststelling van het bestemmingsplan heeft de raad het beleid in de ruimtelijke bouwsteen tot het zijne gemaakt. De Wro staat hieraan niet in de weg. In het kader van de participatie voorafgaand aan de bestemmingsplanprocedure hebben [appellant sub 1] en anderen inbreng kunnen geven over de ruimtelijke bouwsteen. Met wat de raad nu heeft vastgesteld, heeft hij gehandeld in overeenstemming met wat in de ruimtelijke bouwsteen staat. De ruimtelijke bouwsteen voorziet in een stedelijke uitbreiding op de planlocatie en laat ontwikkeling van de locatie Hooghekke onverlet. Dat voor de ruimtelijke ontwikkeling van het plangebied grondverwerving van belang is, maakt niet dat is toegewerkt naar een vooraf gewenst resultaat en dat het economische belang doorslaggevend is geweest, zoals [appellant sub 1] en anderen stellen. De ruimtelijke belangen zijn afwogen. De Afdeling gaat daar in deze uitspraak nader op in.
Het betoog slaagt niet.
Gemeentelijk beleid - groenbeleidsplan
8. [appellant sub 1] en anderen betogen dat het bestemmingsplan strijdig is met het Groenbeleidsplan Schijndel uit 2012. De westzijde van Schijndel waar het plangebied ligt, blijft in het groenbeleidsplan helemaal groen. Het gebied is niet bedoeld om vol te bouwen.
8.1. In paragraaf 4.3.7 van de plantoelichting is de raad ingegaan op het nog door de voormalige gemeente Schijndel vastgestelde groenbeleidsplan. In de toelichting staat het volgende. Met voorliggend plan blijft de groene hoofdstructuur, ter hoogte van de Teeuwishoek die door het plangebied loopt, behouden. Voorliggend plan leidt niet tot een belemmering voor de hoofdbomenstructuur ter plaatse. Er staan binnen het plangebied geen bomen die op de Lijst beschermde bomen staan. Met de realisatie van voorliggende ontwikkeling blijft de bestaande structuur en het historische karakter van deze plek gehandhaafd. De nieuwbouw wordt zo opgericht dat er geen afbreuk wordt gedaan aan het historische karakter. Door de Teeuwishoek te behouden, het openbaar groen langs deze weg en de bomen die worden geplaatst langs de van oudsher bekende onverharde weg, wordt de bestaande structuur versterkt. Op deze manier wordt geen afbreuk gedaan aan de doelstellingen en uitgangspunten van het groenbeleidsplan. Met het toevoegen van nieuwe groenstructuren wordt het groene casco in dit deel van Schijndel extra versterkt, zo staat in de plantoelichting.
8.2. Op basis van wat de raad in de plantoelichting heeft overwogen, heeft hij zich naar het oordeel van de Afdeling terecht op het standpunt gesteld dat de planontwikkeling niet strijdig is met het groenbeleidsplan. Anders dan wat [appellant sub 1] en anderen stellen, ziet de Afdeling niet in dat het groenbeleidsplan erop is gericht de planlocatie altijd volledig groen te houden. Op de kaart met de gewenste ontwikkelingsrichting van de groenstructuur van Schijndel is de locatie niet groen ingekleurd. Dit maakt al daarom dat het beleid niet aan een stedelijke invulling in de weg staat. Voor zover het bestemmingsplan tot gevolg heeft dat het nu nog open gebied met weilanden met woningbouw wordt ingevuld, heeft de raad zich op het standpunt kunnen stellen dat de afname van groen die hiermee gepaard gaat, opweegt tegen de belangen die met het realiseren van woningen zijn gemoeid. De Afdeling betrekt daarbij dat de situatie op de woningmarkt sinds de vaststelling van het groenbeleidsplan in 2012 aanzienlijk is verslechterd. Verder is in dit kader van belang dat de woningbouwlocatie aan twee zijden grenst aan bestaand bebouwd gebied, dat is voorzien in groensingels en dat het groene middengebied met de Teeuwishoek door de bestemming "Groen" conserverend is bestemd.
Het betoog slaagt niet.
Verkeerssituatie
9. [appellant sub 1] en anderen maken zich zorgen over de toekomstige verkeerssituatie. Het bestemmingsplan brengt een grote verkeerstoename met zich. De bestaande hoeveelheid vrachtverkeer op de Langstraat is volgens hen onderbelicht. Het verkeersbeeld van de Langstraat is al onoverzichtelijk. Er bestaan onveilige verkeerssituaties, onder meer door het laden en lossen, het parkeren en het fietsverkeer door jeugdigen. Er is niet bepaald hoe de verkeerssituatie kan worden verbeterd. Maatregelen buiten het plangebied zijn niet goed toegelicht. Zo is onduidelijk hoe een voetgangerspad aan de Langstraat bij de plangrens verder wordt aangelegd. Ook is niet duidelijk of met de aanwezigheid van het verkeer van een kinderdagverblijf aan de Langstraat rekening is gehouden.
[appellant sub 2] voert aan dat in de verkeerstoets onvoldoende rekening is gehouden met het voornemen het centrum van Schijndel autoluw te maken. Dit heeft een flinke toename van (vracht)verkeer door de Langstraat, langs zijn woning, tot gevolg.
9.1. Het plangebied wordt met twee wegen ontsloten op de Langstraat. Het nieuwe woongebied zal leiden tot een aanzienlijke toename van verkeer op met name het oostelijke deel van de Langstraat en het verlengde deel hiervan, de Spoorlaan. Naar deze gevolgen is door bureau Kragten onderzoek gedaan. De Langstraat en Spoorlaan liggen binnen het gebied van het bestemmingsplan "Kom Schijndel 2013" en hebben daarin de bestemming "Verkeer - 2". Blijkens de verbeelding is de breedte van deze verkeersbestemming meer dan 10 m. Deze breedte maakt het mogelijk de huidige rijbaan van de Langstraat te verbreden. Het verlengde deel Spoorlaan heeft met ongeveer 7 m al een breder wegprofiel dan de Langstraat en aan dat weggedeelte hoeft met het oog op de planontwikkeling volgens de raad niets te gebeuren.
9.2. Voor het bestemmingsplan is door bureau Kragten een verkeerstoets met als datum 28 juni 2022 gemaakt. Daarin zijn de resultaten van verkeerstellingen uit 2021 opgenomen, onder meer op de Langstraat en de Spoorlaan. Naar aanleiding van zienswijzen over de verkeerstellingen zijn in mei 2023 nieuwe verkeerstellingen gedaan. Dit is neergelegd in de verkeerstoets van 19 januari 2024, die als bijlage 3 aan de plantoelichting is toegevoegd. In een memo daarbij van 18 januari 2024 is beoordeeld of aanleiding bestaat de conclusies uit de toets van 28 juni 2022 aan te passen. In de memo is geconcludeerd dat de nieuwe tellingen geen aanleiding geven de verkeerstoets van 28 juni 2022 aan te passen. De nieuwe tellingen leiden niet tot hogere verkeersaantallen. Het verkeer naar en van het kinderdagverblijf is in de tellingen verwerkt, gelet op de ligging van telpunten. Ook het vrachtverkeer is meegeteld.
9.3. De verkeerstellingen uit 2021 komen met een ophoging van het Corona-effect neer op 1.280 motorvoertuigen per etmaal op de Langstraat en 1.906 motorvoertuigen per etmaal op de verlengde Spoorlaan. Uitgaande van een autonome verkeersgroei van 1,5% zijn dit voor de Langstraat in 2032 1.508 motorvoertuigen per etmaal en voor de verlengde Spoorlaan 2.245 motorvoertuigen per etmaal. Het extra verkeer door de planontwikkeling bedraagt in 2032 ongeveer 1.979 motorvoertuigen per etmaal op een gemiddelde werkdag. Aangenomen is dat 90% van dit verkeer in en uit oostelijke richting rijdt en 10% in en uit westelijke richting. Dit zal voor de verlengde Spoorlaan resulteren in een verkeersintensiteit van ongeveer 4.025 motorvoertuigen per etmaal en voor de Langstraat in een verkeersintensiteit van ongeveer 3.288 motorvoertuigen per etmaal. De rijbaanbreedte van de Langstraat van ongeveer 4,5 m is volgens de richtlijnen van de CROW, waar de raad zich bij aansluit, te gering voor het toekomstige verkeersaanbod. De verhardingsbreedte moet worden verruimd. Kragten heeft een breedte van minimaal 5,5 m geadviseerd om de toekomstige verkeersintensiteiten goed te kunnen afwikkelen, met daarbij een maximumsnelheid van 30 km/uur en een verplaatsing van de bebouwde komgrens tot voorbij de ontsluitingswegen van het plangebied. In het verslag van de omgevingsdialoog staat dat Ruimte voor Ruimte C.V. voornemens is de aanbevelingen van Kragten over te nemen. Op de zitting heeft de raad bevestigd dat de Langstraat naar de zijde van het plangebied tot aan de laatste ontsluitingsweg van het plangebied tot minimaal 5,5 m wordt verbreed. Het daar geldende bestemmingsplan maakt dat ook mogelijk. Voor de Langstraat is verder al een maximumsnelheid van 30 km/uur ingesteld; voor de verlengde Spoorlaan was dat al de geldende maximumsnelheid. [appellant sub 1] en anderen hebben niet nader toegelicht waarom de Langstraat en de verlengde Spoorlaan hiermee in de toekomstige situatie niet voldoende breedte zullen hebben om het vracht- en fietsverkeer in twee richtingen veilig te kunnen afwikkelen, ook als daar wordt geladen en gelost. De Afdeling betrekt hierbij dat erftoegangswegen doorgaans een capaciteit hebben van 6.000 motorvoertuigen per etmaal en dat de berekende aantallen op de Langstraat en de verlengde Spoorlaan na de planontwikkeling hier ruim onder blijven. Daarbij zal een maximumsnelheid van 30 km/uur worden ingesteld, zal de bebouwde komgrens worden verlegd en zullen er kruispuntplateaus komen. Doorgaand verkeer wordt hierdoor ontmoedigd. Er zijn geen aanwijzingen dat het verkeer op de Langstraat zich in ruime mate niet zal houden aan de maximumsnelheid van 30 km/uur. Onderzoek heeft overigens uitgewezen dat het verkeer zich op de verlengde Spoorlaan grotendeels houdt aan de maximumsnelheid van 30 km/uur. De Afdeling volgt [appellant sub 1] en anderen niet in hun standpunt dat de toekomstige situatie onvoldoende in beeld is gebracht. De raad heeft ervan kunnen uitgaan dat de Langstraat en de Spoorlaan in de toekomstige situatie een voldoende breedte hebben om het verkeersaanbod, waaronder ook het vracht- en fietsverkeer, goed en veilig te kunnen verwerken. [appellant sub 1] en anderen hebben niet, met een rapport van een verkeersdeskundige, aannemelijk gemaakt dat de capaciteit van deze wegen zal tekortschieten.
Voor zover [appellant sub 1] en anderen zich afvragen hoe een voetgangerspad aan de Langstraat in de richting van het plangebied wordt gepositioneerd, overweegt de Afdeling dat aan de zijde van de Langstraat met het plan is voorzien in plandelen met de bestemmingen "Groen", "Verkeer - Verblijfsgebied" en "Woongebied - 1". De planregels voor deze drie bestemmingen maken voetpaden mogelijk. Op de zitting heeft de raad op scherm aangeduid waar het voetpad zal komen te liggen. Dat dit niet uitvoerbaar is, hebben [appellant sub 1] en anderen niet gesteld. Andere bezwaren in dat verband hebben zij niet naar voren gebracht. De aanleg van het voetpad is verder een kwestie van uitvoering die het bestemmingsplan niet raakt.
Het betoog slaagt niet.
9.4. [appellant sub 2] komt niet zozeer op tegen de verkeersgevolgen van het bestemmingsplan, maar tegen de algehele verkeerssituatie in en rondom Schijndel en hij verwoordt de wens om te komen tot de aanleg van een randweg. Voor zover hij van mening is dat de reconstructie van de Hoofdstraat/Kloosterstraat in het centrum van Schijndel gevolgen heeft voor de verkeerssituatie ter hoogte van zijn woning, richt hij zich niet tegen het bestemmingsplan. Daarbij komt dat de raad het autoluw maken van het centrum heeft tegengesproken en dat dit bestemmingsplan daar ook niet over gaat. Waarom de werkzaamheden in het centrum niettemin gevolgen hebben voor de hoeveelheid verkeer op de Langstraat heeft [appellant sub 2] niet duidelijk gemaakt. Dit betekent dat in wat hij heeft aangevoerd geen aanleiding ligt voor het oordeel dat de verkeerstoets voor het bestemmingsplan tekortschiet wat betreft de toekomstige hoeveelheid verkeer op de Langstraat.
Het betoog slaagt niet.
Verkeersmaatregelen
10. [appellant sub 1] en anderen voeren aan dat voor de uitvoering van het bestemmingsplan verkeersmaatregelen nodig zijn en dat ten onrechte niet vóór vaststelling van het bestemmingsplan de verkeersbesluiten die nodig zijn, zijn genomen. Weliswaar is op 7 februari 2024 een verkeersbesluit tot instelling van een 30 km/zone op een deel van de Langstraat genomen, maar betwijfeld kan worden of dat besluit in bezwaar zal standhouden. Verder wordt in de straat Plein een knip aangebracht waarvoor nog geen verkeersbesluit is genomen en waarvan de precieze plek nog onduidelijk is. Ook zijn zij daarbij niet betrokken. Het bestemmingsplan is om deze redenen feitelijk onuitvoerbaar, aldus [appellant sub 1] en anderen.
10.1. Voor de uitvoering van het bestemmingsplan zijn verkeersbesluiten nodig. Ten tijde van de vaststelling van het bestemmingsplan was het verkeersbesluit voor de instelling van een maximumsnelheid van 30 km/uur op een deel van de Langstraat al genomen. De raad mocht om die reden die snelheid als uitgangspunt nemen. De omstandigheid dat er op dat moment een bezwaarprocedure liep tegen dat besluit, leidt niet tot een andere conclusie. Overigens hebben [appellant sub 1] en anderen op de zitting verklaard dat dat verkeersbesluit inmiddels in rechte vaststaat.
Plein is een fietsstraat waar volgens de bebording auto’s te gast zijn. Deze straat komt uit op de kruising met de Langstraat en Spoorlaan. Uit de stukken volgt dat het gemeentebestuur deze straat meer verkeersluw wil maken door het aanbrengen van een verkeersknip. Doorgaand autoverkeer wordt dan onmogelijk. Voor deze verkeersmaatregel is een verkeersbesluit nodig dat nog niet is genomen. Overleg met aanwonenden van Plein vindt nog plaats. Nog daargelaten dat [appellant sub 1] en anderen niet aannemelijk hebben gemaakt dat dit besluit niet kan of zal worden genomen, heeft de raad onbestreden op de zitting verklaard dat deze knip geen verband houdt met of nodig is voor de planontwikkeling. De wijze waarop de participatie rondom dit verkeersbesluit plaatsvindt, staat verder los van de voorliggende planprocedure.
Het betoog slaagt niet.
Woon- en leefklimaat
11. Verder betogen [appellant sub 1] en anderen dat de raad onvoldoende heeft onderkend dat het bestemmingsplan tot een verslechtering van hun woon- en leefklimaat leidt. Hun uitzicht wordt belemmerd en het gevoel van landelijk wonen en de privacy worden aangetast. Het bestemmingsplan leidt tot negatieve gevolgen, zoals geluidsoverlast en lichtvervuiling. Ook is niet duidelijk ingegaan op de door hen voorgestelde andere wijze van invulling van het plangebied wat betreft de situering en het bouwvolume van de beoogde woningen aan de kant van de Langstraat waardoor hun belangen minder zouden worden aangetast.
11.1. De raad moet bij de keuze van een bestemming een afweging maken van alle belangen die betrokken zijn bij de vaststelling van het plan. Daarbij heeft de raad beleidsruimte. De raad heeft in dit geval de door [appellant sub 1] en anderen voorgestelde andere wijze van invulling van het plangebied in zijn afweging meegenomen. Die invulling voorziet erin dat de nieuwe woningen langs de Langstraat verder het gebied in worden gerealiseerd met een ontsluiting aan de andere zijde. Langs de Langstraat zouden dan waterpartijen moeten komen. In het verslag van de omgevingsdialoog, de nota van zienswijzen en ook in het verweerschrift is de raad hierop ingegaan. De raad heeft zich naar het oordeel van de Afdeling op het standpunt kunnen stellen dat het stedenbouwkundig niet wenselijk is het plangebied op die wijze in te vullen. Niet alleen zou dit tot een aanmerkelijk minder aantal te bouwen woningen leiden met bezwaren voor de uitvoerbaarheid van het plan en de wens ook in de goedkopere categorieën te bouwen, maar ook zou het gebied geen aansluiting krijgen met de woonbebouwing aan de zuidzijde van de Langstraat. Daarmee heeft de raad toereikend gemotiveerd waarom niet voor de door [appellant sub 1] en anderen bedoelde andere invulling is gekozen.
Met [appellant sub 1] en anderen stelt de Afdeling vast dat de beleving van het gebied anders zal worden. Zij zullen in een meer bebouwde omgeving komen te wonen. [appellant sub 1] en anderen kunnen echter aan de bestaande situatie geen rechten ontlenen en kunnen er niet van uitgaan dat hun woonsituatie nooit wordt gewijzigd. Het plan voorziet er in dat tegenover de woningen van [appellant sub 1] en anderen aan de Langstraat binnen een bouwvlak met een lengte van ruim 130 m zeven vrijstaande en deels twee-aaneen gebouwde woningen met een bouwhoogte van maximaal 8 m kunnen komen. Zij zullen dus geen zicht krijgen op een aaneengesloten bouwblok. Tussen de nieuwe woningen zullen er open ruimten zijn. Daarbij heeft de raad erop kunnen wijzen dat de nieuwbouw op aanvaardbare afstand komt. Ten opzichte van de woning Langstraat 8 is dit 20 m en voor de overige woningen van [appellant sub 1] en anderen is die afstand nog groter. Gelet hierop, heeft de raad zich op het standpunt kunnen stellen dat van een onevenredige aantasting van de privacy en het uitzicht geen sprake is. Dat met de komst van de woningen sprake zal zijn van onaanvaardbare geluidsoverlast en lichthinder hebben [appellant sub 1] en anderen verder niet aannemelijk gemaakt.
Het betoog slaagt niet.
Financiële uitvoerbaarheid
12. De financiële uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan is volgens [appellant sub 1] en anderen niet gegarandeerd. Omdat de structuurvisie niet op de juiste wijze is aangepast, kunnen bovenplanse kosten niet worden meegenomen in de exploitatieopzet en kunnen er geen financiële bepalingen in de grondexploitatieovereenkomst worden opgenomen. Ook ontbreekt ten onrechte een planschaderisicoanalyse.
12.1. Ingevolge artikel 6.13, zevende lid, van de Wro kunnen bovenplanse kosten voor meerdere locaties of gedeeltes daarvan in de exploitatieopzet worden opgenomen in de vorm van een fondsbijdrage, indien er voor deze locaties of gedeeltes daarvan een structuurvisie is vastgesteld welke aanwijzingen geeft over de bestedingen die ten laste van het fonds kunnen komen.
Ingevolge artikel 3.1.6, eerste lid, onder f, van het Bro gaan een bestemmingsplan alsmede een ontwerp hiervoor vergezeld van een toelichting, waarin de inzichten over de uitvoerbaarheid van het plan zijn neergelegd.
12.2. Bij een beroep tegen een bestemmingsplan kan een betoog over de uitvoerbaarheid van dat plan, waaronder de financieel-economische uitvoerbaarheid, alleen leiden tot vernietiging van het bestreden besluit als de raad redelijkerwijs had moeten inzien dat het plan om financieel-economische of andere redenen op voorhand niet uitvoerbaar is.
[appellant sub 1] en anderen stellen zich kennelijk op het standpunt dat het bestemmingsplan niet uitvoerbaar is omdat er geen geldelijke voorziening is voor bovenplanse kosten. Voor zover zij met hun betoog over bovenplanse kosten doelen op artikel 6.13, zevende lid, van de Wro overweegt de Afdeling dat die bepaling betrekking heeft op de exploitatieopzet van een exploitatieplan. In dit geval heeft de raad geen exploitatieplan vastgesteld omdat het verhaal van kosten van grondexploitatie anderszins is verzekerd. Waarom in zoverre niet in de anterieure overeenkomst financiële bepalingen kunnen worden opgenomen, hebben [appellant sub 1] en anderen niet duidelijk gemaakt. Daarbij hebben zij ook niet duidelijk gemaakt om welke bovenplanse kosten het hier zou gaan.
Verder staat in de anterieure overeenkomst dat het risico van planschade door de initiatiefnemer voor zijn gedeelte wordt gedragen. Dat Ruimte voor Ruimte C.V. financieel niet in staat is het plan uit te voeren, hebben [appellant sub 1] en anderen niet gesteld.
Daarom heeft de raad zich redelijkerwijs op het standpunt kunnen stellen dat er geen redenen zijn waarom het bestemmingsplan op voorhand niet uitvoerbaar is. De Afdeling ziet evenmin aanleiding voor het oordeel dat het bestemmingsplan is vastgesteld in strijd met artikel 3.1.6, eerste lid, aanhef en onder f, van het Bro.
Het betoog slaagt niet.
Conclusie
13. De beroepen zijn ongegrond.
14. De raad hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
verklaart de beroepen ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. P.H.A. Knol, voorzitter, en mr. H.J.M. Besselink en mr. N.H. van den Biggelaar, leden, in tegenwoordigheid van mr. S. Bechinka, griffier.
w.g. Knol
voorzitter
w.g. Bechinka
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 16 juli 2025
371