202502189/1/A2.
Datum uitspraak: 16 juli 2025
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant], wonend in [woonplaats],
appellant,
en
het college van bestuur van de Vrije Universiteit Amsterdam (hierna: het CvB),
verweerder.
Procesverloop
Bij beslissing van 4 september 2024 heeft de directeur van de Dienst Student- en Onderwijszaken, namens het CvB, het verzoek van [appellant] om het instellingstarief voor de master Geneeskunde aan de Vrije Universiteit Amsterdam (hierna: de VU) te verlagen ter hoogte van het wettelijk tarief, afgewezen.
Bij beslissing van 4 maart 2025 heeft het CvB het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Tegen deze beslissing heeft [appellant] beroep ingesteld.
Het CvB heeft een verweerschrift ingediend.
De Afdeling heeft de zaak op een zitting behandeld op 27 mei 2025, waar [appellant] en het CvB, vertegenwoordigd door mr. M. Lukić, zijn verschenen.
Overwegingen
1. Het wettelijk kader is opgenomen in de bijlage. De bijlage maakt deel uit van deze uitspraak.
Inleiding
2. [appellant] heeft de bachelor en master Tandheelkunde afgerond aan de VU. In studiejaar 2023-2024 heeft hij de pre-master Geneeskunde aan de VU afgerond, waarna hij in september 2024 is begonnen aan de master Geneeskunde; ook aan de VU. Hij beoogt daarmee specialist te worden in mondziekten, kaak- en aangezichtschirurgie (hierna: MKA-chirurg of MKA-chirurgie).
3. Om toegelaten te worden tot de opleiding MKA-chirurgie aan het Amsterdam UMC is zowel de tandheelkundige als de medische vooropleiding verplicht. Tot 2022 bestonden voor studenten met een tandheelkundige vooropleiding twee zij-instroomprogramma’s geneeskunde, te weten één aan de VU en één aan de Universiteit van Amsterdam. Gezien de fusie tussen het Academisch Medisch Centrum (AMC) en VU medisch centrum (VUmc), waaruit het Amsterdam UMC is ontstaan, heeft het instellingsbestuur beoogd toe te werken naar een instroom van studenten tandheelkunde via één universiteit. Vanaf 2023 kunnen die studenten alleen nog aan de UvA tegen een verlaagd instellingstarief het zij-instroomprogramma geneeskunde volgen. Voor het zij-instroomprogramma geneeskunde aan de VU geldt vanaf 2023 het volledige instellingstarief.
4. [appellant] heeft het CvB verzocht het instellingstarief voor de master Geneeskunde aan de VU te verlagen naar het wettelijk tarief. Hij beoogt namelijk hetzelfde doel en voldoet aan dezelfde criteria als de studenten met een medische achtergrond die het zij-instroomprogramma tandheelkunde volgen aan de VU; voor die studenten is het verlaagde instellingstarief van toepassing.
Beslissing van het CvB
5. Het CvB heeft zich, onder overname van het advies van de Geschillenadviescommissie, op het standpunt gesteld dat [appellant] voor de master Geneeskunde over studiejaar 2024-2025 het volledige instellingstarief verschuldigd is. Hij voldoet niet aan de voorwaarden om het wettelijk tarief te betalen, als bepaald in artikel 6 van de Regeling aanmelding en inschrijving 2024-2025 (hierna: de RAI). [appellant] heeft al eerder een graad van hetzelfde niveau in Nederland behaald voordat hij aan de tweede masteropleiding begon. Verder valt [appellant] ook niet onder de uitzondering om in aanmerking te komen voor verlaagd instellingstarief ter hoogte van het wettelijk tarief, als bedoeld in artikel 7.2, vierde lid, van de RAI. Hij heeft immers niet de vooropleiding gevolgd als bedoeld in die bepaling en is ook nog niet in het bezit van een schriftelijke intentieverklaring van de afdeling MKA-chirurgie van Amsterdam UMC voor een opleidingsplaats tot MKA-chirurg. Ook is er in dat kader geen sprake van ongelijke behandeling van studenten die dezelfde studieroute als [appellant] volgen, nu ook die studenten het volledige instellingstarief verschuldigd zijn. Verder voldoet [appellant] niet aan de uitzonderingsregel, als bedoeld in artikel 7, zesde lid, van de RAI. De premaster Geneeskunde is geen achtereenvolgende inschrijving voor de tweede masteropleiding. Voorts kan [appellant] zich als student aan de VU niet beroepen op collegegeldregels van de UvA. Er is daarom geen sprake van een ongelijke behandeling in vergelijking met studenten die dezelfde studieroute volgen via de UvA. Het CvB heeft zich verder op het standpunt gesteld dat geen sprake is van omstandigheden waardoor toepassing moet worden gegeven aan de hardheidsclausule. Het CvB heeft immers bedoeld om studenten voor een tweede graad het volledige instellingstarief in rekening te brengen.
Beroep en de beoordeling
6. [appellant] betoogt dat het CvB ten onrechte het standpunt heeft ingenomen dat hij voor het zij-instroomprogramma geneeskunde aan de VU het volledige instellingstarief is verschuldigd. Het CvB heeft miskend dat dit in strijd is met het gelijkheidsbeginsel. Studenten die het zij-instroomprogramma tandheelkunde volgen tot MKA-chirurg aan de VU zijn namelijk wel het instellingstarief ter hoogte van het wettelijk tarief verschuldigd. Verder is ten onrechte niet de hardheidsclausule toegepast. Door het hoge instellingstarief wordt voor [appellant] een ontoelaatbare financiële drempel opgeworpen om de master Geneeskunde af te ronden. Daarbij werd tot 2022 nog wel een uitzondering gemaakt voor studenten tandheelkunde die gebruik maken van het zij-instroomprogramma geneeskunde aan de VU.
7. Vooropstaat dat [appellant] niet in aanmerking komt voor het wettelijk tarief, als bedoeld in artikel 7.45a van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek (hierna: de WHW). Dit betekent dat hij het instellingstarief is verschuldigd, als bedoeld in artikel 7.46 van de WHW.
7.1. Het CvB heeft in artikel 7.2 van de RAI specifieke groepen studenten aangewezen die het instellingstarief ter hoogte van het wettelijk tarief verschuldigd zijn, als bedoeld in artikel 7.46, tweede lid, van de WHW. Het CvB heeft hierbij beleidsvrijheid om per groep of groepen studenten een verschillend instellingstarief vast te stellen. In dit kader bepaalt artikel 7.2, aanhef en vierde lid, van de RAI dat studenten die reeds een bachelor en een master Geneeskunde, of een ongedeelde opleiding Geneeskunde hebben voltooid, promotieonderzoek aan de VU of de UvA doen, een schriftelijke intentieverklaring van de afdeling MKA-chirurgie van Amsterdam UMC voor een opleidingsplaats tot MKA-chirurg hebben gekregen, en zich inschrijven voor de bachelor respectievelijk de master Tandheelkunde, het instellingstarief ter hoogte van het wettelijk tarief verschuldigd zijn. Het CvB heeft op de zitting bij de Afdeling over deze uitzondering toegelicht dat er vanwege de kosten van het aanbieden van de opleidingen tot MKA-chirurg bewust voor is gekozen het zij-instroomprogramma geneeskunde te laten verlopen via de UvA en het zij-instroomprogramma tandheelkunde via de VU. Anders dan [appellant] betoogt zijn de studenten geneeskunde die het zij-instroomprogramma tandheelkunde volgen aan de VU dus geen gelijke gevallen, nu voor hen specifiek de uitzondering is gemaakt om tegen verlaagd instellingstarief aan de VU de opleiding te vervolgen. Het betoog slaagt niet.
7.2. Het betoog van [appellant] dat toepassing moet worden gegeven aan de hardheidsclausule slaagt evenmin. [appellant] heeft geen omstandigheden aangevoerd op grond waarvan moet worden aangenomen dat de toepassing van de RAI leidt tot een onbillijkheid van overwegende aard. Dat eerder wel een uitzondering werd gemaakt op het instellingstarief voor het zij-instroomregeling geneeskunde aan de VU is daartoe onvoldoende. Bovendien wist of kon [appellant] ten tijde van het inschrijven voor de pre-master Geneeskunde aan de VU weten dat het zij-instroomprogramma geneeskunde per 2023 niet meer tegen een verlaagd instellingstarief zou worden aangeboden. Het CvB heeft dus terecht het verzoek tot verlaging van het instellingstarief voor de master Geneeskunde ter hoogte van het wettelijk tarief afgewezen.
Conclusie
8. Het beroep is ongegrond.
9. Het CvB hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. J.C.A. de Poorter, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. D.T.J. van de Voort, griffier.
w.g. De Poorter
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Van de Voort
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 16 juli 2025
1062
BIJLAGE - WETTELIJK KADER
Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek
Artikel 7.45a
1. Het wettelijk collegegeld is verschuldigd door een student die tot één van de groepen van personen, bedoeld in artikel 2.2 van de Wet studiefinanciering 2000 behoort of die de Surinaamse nationaliteit bezit. Voor een inschrijving aan een associate degree-opleiding geldt als aanvullende voorwaarde, dat de student blijkens het register onderwijsdeelnemers sedert 1 september 1991 niet eerder bij een bekostigde instelling in verband met het volgen van initieel onderwijs een graad Associate degree, een graad Bachelor of een graad Master als bedoeld in artikel 7.10a heeft behaald. Voor een inschrijving aan een bacheloropleiding geldt als aanvullende voorwaarde, dat de student blijkens het register onderwijsdeelnemers sedert 1 september 1991 niet eerder bij een bekostigde instelling in verband met het volgen van initieel onderwijs een graad Bachelor als bedoeld in artikel 7.10a heeft behaald. Voor een inschrijving aan een masteropleiding geldt als aanvullende voorwaarde, dat de student blijkens het register onderwijsdeelnemers sedert 1 september 1991 niet eerder bij een bekostigde instelling in verband met het volgen van initieel onderwijs een graad Master als bedoeld in artikel 7.10a heeft behaald.
2. Bij algemene maatregel van bestuur kan de categorie studenten, bedoeld in het eerste lid, worden uitgebreid.
[…].
6. Indien een student als bedoeld in het eerste en tweede lid meer dan één opleiding volgt en de opleiding waarvoor hij het eerst is ingeschreven met goed gevolg afrondt, is deze student het wettelijk collegegeld verschuldigd voor het resterende deel van het studiejaar. Het verschuldigde bedrag wordt in dat geval berekend naar rato van het aantal resterende maanden van het desbetreffende studiejaar.
Artikel 7.46
1. Een student die niet voldoet aan de voorwaarden, bedoeld in artikel 7.45a, eerste, tweede en zesde lid, en niet is ingeschreven voor een onderwijseenheid bij de Open Universiteit, is het instellingscollegegeld verschuldigd.
2. De hoogte van het instellingscollegegeld wordt door het instellingsbestuur vastgesteld. Het instellingsbestuur kan per opleiding of groep van opleidingen of per groep of groepen studenten een verschillend instellingscollegegeld vaststellen.
Regeling aanmelding en inschrijving 2024-2025
Artikel 6
1. Voor het betalen van het wettelijk collegegeld komen in aanmerking zij die voldoen aan de voorwaarden als bepaald in artikel 7.45a WHW. Blijkt na inschrijving dat er niet (meer) wordt voldaan aan deze voorwaarden, dan wordt met terugwerkende kracht alsnog het juiste tarief in rekening gebracht.
[…].
5. Degene die een tweede opleiding gestart is tijdens de eerste opleiding betaalt het wettelijk collegegeld wanneer de tweede opleiding zonder onderbreking gevolgd is. Ook na het behalen van een graad voor de eerste opleiding moet de tweede studie zonder onderbreking gevolgd zijn.
6. Degene die niet voldoet aan alle voorwaarden als bedoeld in artikel 7.45a WHW voor het wettelijk collegegeldtarief, is het instellingstarief verschuldigd […].
Artikel 7.1
1. Degene die niet voldoet aan alle voorwaarden als bedoeld in artikel 7.45a WHW voor het wettelijk collegegeldtarief, is het instellingstarief verschuldigd […].
Artikel 7.2
De volgende specifieke groepen studenten betalen het instellingstarief ter hoogte van het wettelijk tarief:
[…].
4. Studenten die reeds een bachelor en een master Geneeskunde, of een ongedeelde opleiding Geneeskunde hebben voltooid, promotieonderzoek aan de VU of de UvA doen, een schriftelijke intentieverklaring van de afdeling Mondziekten, Kaak- en Aangezichtschirurgie van Amsterdam UMC voor een opleidingsplaats tot MKA-chirurg hebben gekregen, en zich inschrijven voor de bachelor respectievelijk de master Tandheelkunde.
[…].
6. Studenten die direct aansluitend op het voltooien van hun eerste master aan de VU zijn ingeschreven voor een tweede master aan de VU. Deze studenten betalen dat tarief voor de nominale studieduur van de tweede opleiding aan de VU plus één studiejaar. Het lage instellingscollegegeld tarief geldt alleen indien voor de eerste opleiding wettelijk collegegeld verschuldigd was. Uitgezonderd zijn opleidingen met een maximumcapaciteit.
Artikel 14
Waar de toepassing van deze regeling tot een onbillijkheid van overwegende aard leidt, kan de directeur SOZ ten gunste van de student van deze regeling afwijken. […].