202303330/1/A2.
Datum uitspraak: 16 juli 2025
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend in [woonplaats],
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Holland van 13 april 2023 in zaak nr. 22/4203 in het geding tussen:
en
het college van burgemeester en wethouders van Haarlemmermeer (hierna: het college).
Procesverloop
Bij besluit van 3 december 2021 heeft het college een aanvraag van [appellant] om een urgentieverklaring afgewezen.
Bij besluit van 2 september 2022 heeft het college het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 13 april 2023 heeft de rechtbank, voor zover van belang, het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
Het college heeft een nader stuk ingediend.
De Afdeling heeft de zaak op een zitting behandeld op 22 oktober 2024, waar [appellant], vertegenwoordigd door mr. J. Sprakel, advocaat te Haarlem, en het college, vertegenwoordigd door mr. S.O. Sewtahal, zijn verschenen.
Overwegingen
Inleiding
1. [appellant] huurde sinds oktober 2014 een kamer in een woning in Nieuw-Vennep. Op 22 juli 2021 heeft de verhuurder samen met derden de woning betreden en [appellant] en zijn huisgenoten uit de woning gezet. Omdat [appellant] toen dakloos was heeft hij eind juli 2021 een urgentieverklaring aangevraagd. Hij woont sinds 25 augustus 2021 in een kamer in [plaats]. Tijdens het urgentiegesprek op 26 augustus 2021 heeft [appellant] aangegeven dat hij een kamer had gevonden in [plaats]. Op 13 september 2021 is zijn aanvraag besproken in de urgentiecommissie. De urgentiecommissie heeft besloten om medisch advies te vragen. Een arts van Argonaut heeft in de adviesrapportage van 23 november 2021 geconcludeerd dat de huidige woonsituatie in de kamer in [plaats] voor [appellant] geen acute bedreiging voor zijn gezondheid vormt en dat een verhuizing op korte termijn voor hem medisch niet noodzakelijk is. Het college heeft de aanvraag afgewezen. Met het bestreden besluit van 2 september 2022 is het college bij die afwijzing gebleven.
2. Het college heeft zich gebaseerd op de algemene weigeringsgrond van artikel 2.5.5, eerste lid, aanhef en onder b, van de Huisvestingsverordening Haarlemmermeer 2018 (hierna: Huisvestingsverordening) en paragraaf 2.2, aanhef en onder b, van de Beleidsregels urgentieregeling 2018 (hierna: Beleidsregels). Volgens het college is geen sprake van een urgent huisvestingsprobleem, omdat [appellant] beschikt over een kamer die passend is. Het college heeft geen aanleiding gezien om de hardheidsclausule toe te passen.
Hoger beroep
3. [appellant] betoogt dat het college niet volledig op zijn aanvraag heeft beslist omdat hij zich ten tijde van de aanvraag wel in een acute noodsituatie bevond. In de aanvraagfase is benoemd dat de uithuiszetting grote impact op hem heeft gehad en dat van hem gelet op zijn medische achtergrond niet kan worden verlangd dat hij een kamer huurt bij een derde. Dit is niet meegewogen door het college en de rechtbank heeft het college hierin ten onrechte gevolgd, aldus [appellant].
3.1. Dit betoog slaagt niet. De rechtbank heeft terecht overwogen dat het eerste toetsingsmoment het besluit van 3 december 2021 is en dat [appellant] toen over een kamer beschikte. In dit besluit heeft het college het standpunt ingenomen dat de kamer medisch gezien passend is. Hierbij is verwezen naar het advies van 23 november 2021 van de arts van Argonaut die de medische situatie van [appellant] heeft beoordeeld. In dit advies staat dat [appellant] met de huidige bewoners redelijk harmonieus omgaat, dat een eigen woonruimte de voorkeur heeft, omdat dan de prikkels voor hem wat beter beheersbaar zijn, maar dat het in de huidige woonsituatie redelijk gaat en hij de aangeboden therapie kan volgen. De Afdeling ziet in het betoog van [appellant] geen concrete aanknopingspunten voor twijfel aan de juistheid of volledigheid van het advies.
4. [appellant] betoogt dat eerst in het bestreden besluit de algemene afwijzingsgrond is tegengeworpen. In het besluit van 3 december 2021 staat dat de huidige woonsituatie geen ernstige bedreiging vormt voor de gezondheid van [appellant] als bedoeld in beleidsregel 3.3.2. Het gebrek had volgens [appellant] moeten leiden tot het gegrond dan wel ongegrond verklaren van het bezwaar en een proceskostenveroordeling, zoals op zitting is toegelicht.
4.1. Volgens het college volgt uit het besluit van 3 december 2021 dat de aanvraag is afgewezen omdat er geen sprake is van een urgent huisvestingsprobleem. De verwijzing in dit besluit naar beleidsregel 3.3.2 is onjuist, maar het college heeft dit gebrek in bezwaar hersteld.
4.2. Ingevolge artikel 7:11 van de Awb vindt op grondslag van het bezwaar een heroverweging plaats van het genomen besluit. De volledige heroverweging kan met zich brengen dat het college een ander standpunt inneemt dan in het eerste besluit. Uit de Awb volgt niet dat bij een wijziging van de motivering een recht op vergoeding van de proceskosten in bezwaar bestaat. Ingevolge artikel 7:15, tweede lid, van de Awb, worden de proceskosten door het bestuursorgaan vergoed voor zover het bestreden besluit wordt herroepen wegens aan het bestuursorgaan te wijten onrechtmatigheid.
4.3. In de aanvraag om urgentie heeft [appellant] zijn woonsituatie en medische omstandigheden toegelicht. Zijn advocaat heeft bij brief van 29 juli 2021 een verklaring van de huisarts van [appellant] bijgevoegd en informatie gegeven over zijn sociaal-psychische klachten. Vanaf 25 augustus 2021 beschikte [appellant] over een kamer in [plaats]. De arts van Argonaut heeft in zijn advies geconcludeerd dat er geen medische of acute noodzaak tot verhuizing bestaat. In het besluit van 3 december 2021 heeft het college onder verwijzing naar dit advies het standpunt ingenomen dat de huidige woonsituatie geen ernstige bedreiging vormt voor de gezondheid van [appellant] als bedoeld in beleidsregel 3.3.2 en dat de kamer waar hij thans verblijft medisch gezien passend is. In bezwaar is aangevoerd dat [appellant] wegens zijn psychische gesteldheid afhankelijk is van zijn sociaal netwerk en dat deze woonachtig is in de regio Nieuw-Vennep/ Haarlemmermeer. Deze stelling heeft hij niet onderbouwd, ook niet nadat hij na de hoorzitting hiertoe in de gelegenheid gesteld. Het college heeft in het licht van de volledige heroverwegingsfunctie van de bezwaarprocedure de motivering wat betreft de wettelijke grondslag in het besluit op bezwaar aangevuld en verbeterd. [appellant] is in beroep en in hoger beroep in de gelegenheid gesteld zijn standpunt dat ten onrechte de algemene weigeringsgrond dat geen sprake is van een urgent huisvestingsprobleem is tegengeworpen toe te lichten. Daar is hij niet in geslaagd. Naar het oordeel van de Afdeling heeft het college de afwijzing kunnen baseren op artikel 2.5.5, eerste lid, aanhef en onder b, van de Huisvestingsverordening en paragraaf 2.2, aanhef en onder b, van de Beleidsregels. De rechtbank heeft terecht geen aanleiding gezien het college niet te volgen in zijn standpunt. De situatie dat het primaire besluit had moeten worden herroepen wegens een aan het college te wijten onrechtmatigheid doet zich niet voor.
5. Nu het college [appellant] terecht een algemene weigeringsgrond heeft tegengeworpen, hoefde het college niet te toetsen of hij in aanmerking komt voor een (sociaal medische) urgentiecategorie. Gelet hierop behoeft de grond dat de rechtbank ten onrechte aan de hardheidsclausule heeft getoetst, omdat getoetst had moeten worden aan andere urgentiecategorie, geen bespreking.
6. De bestuursrechter hoeft een bij hem ingediend hoger beroep alleen inhoudelijk te beoordelen, als dit van betekenis is voor de beslechting van het geschil over het voorliggende besluit. De Afdeling laat hetgeen voor het overige is aangevoerd daarom buiten beschouwing.
7. De gronden slagen niet.
Conclusie
8. Het hoger beroep is ongegrond. De uitspraak van de rechtbank moet worden bevestigd, voor zover aangevallen.
9. Het college hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de uitspraak van de rechtbank, voor zover aangevallen.
Aldus vastgesteld door mr. H. Benek, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M. van Duijvenbode, griffier.
w.g. Benek
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Van Duijvenbode
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 16 juli 2025
1081