ECLI:NL:RVS:2025:3248

Raad van State

Datum uitspraak
16 juli 2025
Publicatiedatum
16 juli 2025
Zaaknummer
202501086/1/A2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • G.T.J.M. Jurgens
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bindend negatief studieadvies en niet-ontvankelijkheid administratief beroep door CBE Universiteit van Amsterdam

In deze zaak heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op 16 juli 2025 uitspraak gedaan over het beroep van [appellant] tegen de beslissing van het college van beroep voor de examens (CBE) van de Universiteit van Amsterdam. De zaak betreft een bindend negatief studieadvies (BNSA) dat op 15 augustus 2024 aan [appellant] is gegeven, nadat hij aan het eind van het eerste studiejaar slechts 42 van de 60 studiepunten (EC) had behaald. Het CBE verklaarde het door [appellant] ingestelde administratief beroep tegen dit advies op 14 januari 2025 kennelijk niet-ontvankelijk, omdat hij te laat was met het indienen van het beroep. [appellant] had zijn beroep pas op 26 november 2024 ingediend, terwijl de termijn op 27 september 2024 eindigde. Hij betoogde dat zijn e-mail van 18 september 2024 als een administratief beroep had moeten worden opgevat, maar de Afdeling oordeelde dat dit niet het geval was. De examencommissie had geen reden om aan te nemen dat [appellant] administratief beroep wilde instellen, gezien de inhoud van zijn e-mail. De Afdeling concludeerde dat het CBE terecht het beroep niet-ontvankelijk had verklaard en verklaarde het beroep van [appellant] ongegrond. Het CBE hoeft geen proceskosten te vergoeden.

Uitspraak

202501086/1/A2.
Datum uitspraak: 16 juli 2025
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant], wonend in [woonplaats],
appellant,
en
het college van beroep voor de examens van de Universiteit van Amsterdam (hierna: het CBE),
verweerder.
Procesverloop
Bij beslissing van 15 augustus 2024 heeft de BSA-commissie UvA Economie en Bedrijfskunde, namens het instellingsbestuur, aan [appellant] een bindend negatief studieadvies (hierna: BNSA) uitgebracht.
Bij beslissing van 14 januari 2025 heeft het CBE het daartegen door [appellant] ingestelde administratief beroep kennelijk niet-ontvankelijk verklaard.
Tegen deze beslissing heeft [appellant] beroep ingesteld.
Het CBE heeft een verweerschrift ingediend.
De Afdeling heeft de zaak op een zitting behandeld op 2 april 2025, waar [appellant], bijgestaan door mr. J. Paijmans, advocaat in Utrecht, en het CBE, vertegenwoordigd door A. Kramer, via een videoverbinding aan de zitting hebben deelgenomen.
Overwegingen
Inleiding
1.       [appellant] is in het studiejaar 2023-2024 gestart met de bacheloropleiding Business Administration. Aan het eind van het eerste studiejaar heeft hij 42 van de 60 EC behaald. Niet in geschil is dat hij daarmee niet aan de eis van 48 EC voor een positief advies voldeed.
Besluitvorming
2.       Het CBE heeft het administratief beroep kennelijk niet-ontvankelijk verklaard, omdat [appellant] te laat was met het indienen ervan en hij geen goede reden hiervoor heeft gegeven. Daaraan heeft het CBE ten grondslag gelegd dat [appellant] zijn administratief beroep op 26 november 2024 heeft ingediend, terwijl de termijn eindigde op 27 september 2024. Daarmee heeft hij zijn administratief beroep te laat ingediend. In het betoog van [appellant] dat het duidelijk was dat hij administratief beroep wilde instellen, omdat hij met verschillende bestuursorganen in contact was, heeft het CBE geen reden gezien om de termijnoverschrijding verschoonbaar te achten. Het college heeft zich verder op het standpunt gesteld dat het de doorzendplicht niet heeft geschonden.
Het beroep en de beoordeling daarvan
3.       [appellant] betoogt dat de examencommissie zijn e-mailbericht van 18 september 2024 had moeten opvatten als een administratief beroep gericht tegen het afgegeven BNSA. Omdat het CBE de bevoegde instantie is, had de examencommissie zich dienstbaar moeten opstellen. De intentie om administratief beroep in te stellen was volgens [appellant] duidelijk. De examencommissie had dat e-mailbericht met toepassing van artikel 6:15 van de Algemene wet bestuursrecht door moeten sturen naar het CBE, aldus [appellant].
3.1.    De Afdeling volgt [appellant] niet in zijn betoog dat de examencommissie zijn e-mailbericht van 18 september 2024 als administratief beroepschrift tegen het BNSA had moeten lezen. In het onderwerp van dit e-mailbericht staat een duidelijke verwijzing, namelijk het zaaknummer 2024-095734, naar zijn procedure bij het CBE over de beoordeling met het eindcijfer 4,5 voor het vak "Principles of Economics and Business". In het bericht zelf betoogt [appellant] vooral dat en waarom het in stand laten van het cijfer onterecht is. Weliswaar benoemt hij dat het gevolg is dat hij met zijn studie zal moeten stoppen, maar daaruit hoefde de examencommissie niet op te maken dat hij administratief beroep wilde instellen tegen het BNSA. Dat het bericht had moeten worden aangemerkt als een administratief beroep gericht tegen het BNSA kan de Afdeling dan ook niet volgen.
4.       Daarnaast betoogt [appellant] dat hij door de organen van de onderwijsinstelling op het verkeerde been is gezet. [appellant] had contact met de BSA-commissie over het aanstaande BNSA. Volgens [appellant] heeft die commissie hem gezegd niets te kunnen betekenen, omdat hij geen persoonlijke omstandigheden had aangevoerd die tot uitstel van het BNSA konden leiden. Vervolgens is hij voor zijn bezwaren tegen de beoordeling verwezen naar de examencommissie van de Faculteit Economie en Bedrijfskunde (hierna: de examencommissie). [appellant] betoogt dat hij geen actie heeft ondernomen omdat hij al verwikkeld was in een administratief beroepsprocedure gericht tegen die beoordeling. Het CBE was al op de hoogte, aldus [appellant].
4.1.    Het BNSA was voorzien van een duidelijke rechtsmiddelenclausule, waarin letterlijk staat dat hij zich tot het CBE moest richten. Het betoog dat hij door de organen van de onderwijsinstelling waarmee hij destijds contact had - de examencommissie, de BSA-commissie en het CBE - op het verkeerde been is gezet, kan reeds daarom niet worden gevolgd. Daarbij komt dat de BSA-commissie op 2 oktober 2024 contact met [appellant] opnam om te controleren of hij wel administratief beroep had ingesteld omdat zij nog niets van het CBE had vernomen. De BSA-commissie schrijft: "[o]nze collega’s bij het CBE hebben echter geen verzoeken van jou ontvangen, en hiermee is het BNSA blijven staan. Als je in beroep wil gaan zou je dus contact moeten opnemen met het CBE, mocht je dit inmiddels nog niet gedaan hebben." Zelfs als [appellant] zich niet direct na de ontvangst van het BNSA bewust was geweest van de noodzaak om apart administratief beroep bij het CBE in te stellen, had hij naar het oordeel van de Afdeling zeker naar aanleiding van dit e-mailbericht actie moeten ondernemen door - op zijn minst - contact te zoeken met het CBE over het aanhangig zijn van een administratief beroep tegen het BNSA. In dat geval was de termijnoverschrijding wellicht nog verschoonbaar geweest. [appellant] heeft op dat moment echter geen actie ondernomen, maar pas anderhalve maand later, op 26 november 2024, administratief beroep ingesteld. De door [appellant] aangevoerde omstandigheden maken naar het oordeel van de Afdeling niet dat de termijnoverschrijding verschoonbaar moet worden geacht. Het CBE heeft het administratief beroep dan ook terecht niet-ontvankelijk verklaard.
Conclusie
5.       Het beroep is ongegrond.
6.       Het CBE hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
verklaart het beroep ongegrond;
Aldus vastgesteld door mr. G.T.J.M. Jurgens, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M. Rijsdijk, griffier.
w.g. Jurgens
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Rijsdijk
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 16 juli 2025
705-1043