202307056/1/A3.
Datum uitspraak: 16 juli 2025
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend in [woonplaats],
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 6 oktober 2023 in zaak nr. 21/4378 in het geding tussen:
[appellant]
en
de korpschef van politie (hierna: de korpschef).
Procesverloop
Bij besluit van 29 juni 2021 heeft de korpschef het verzoek van [appellant] tot inzage en verstrekking van politiegegevens deels toegewezen en deels afgewezen.
Bij besluit van 10 januari 2022 heeft de korpschef een aanvullend besluit genomen.
Bij uitspraak van 6 oktober 2023 heeft de rechtbank het door [appellant] ingestelde beroep gegrond verklaard, het besluit van 29 juni 2021 vernietigd en bepaald dat de rechtsgevolgen ervan in stand blijven.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
De korpschef heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
De korpschef heeft de Afdeling onder verwijzing naar artikel 8:29 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) verzocht de op de zaak betrekking hebbende politieregistraties niet aan [appellant] te verstrekken.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 14 mei 2025, waar [appellant], bijgestaan door mr. G. A. Soebhag, advocaat in Rotterdam, en de korpschef, vertegenwoordigd door M. Schrader en V. Vermeulen L.L.M., zijn verschenen.
Overwegingen
Inleiding
1. [appellant] heeft op 23 mei 2017 kennis kunnen nemen van zijn politiegegevens. Bij een eerder besluit van 11 februari 2020 heeft de korpschef beslist op een verzoek van [appellant] van 9 juni 2019 als bedoeld in artikel 25 van de Wet politiegegevens (hierna: Wpg) om kennis te nemen van de door de politie over hem verwerkte politiegegevens. Dit besluit staat in rechte vast. Op 8 april 2021 heeft [appellant] de korpschef opnieuw verzocht om inzage en informatie op grond van de Wpg. Dit keer had [appellant] nadrukkelijk verzocht om de politiegegevens die de eenheid Rotterdam in het kader van haar politieonderzoek over hem heeft verwerkt. De korpschef heeft op dit verzoek beslist door te verwijzen naar het besluit van 11 februari 2020. De korpschef wijst erop dat het verzoek alleen kan zien op gegevens die na de laatste kennisneming door [appellant] op 23 mei 2017 zijn verwerkt of waarvan kennisneming eerder geweigerd is. Ten aanzien van een aantal van deze gegevens wordt kennisneming daarvan op grond van artikel 27, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wpg geweigerd, omdat dat noodzakelijk is voor de goede uitvoering van de politietaak. De korpschef heeft zijn besluit aangevuld door de wettekst van artikel 27, van de Wpg, te vervangen door de wettekst zoals die gold vanaf 1 januari 2020. Daardoor is de grondslag van de weigering tot kennisneming in het eerdere besluit van 11 februari 2020 aangevuld met artikel 27, eerste lid, aanhef en onder a, b, en d van de Wpg.
Uitspraak van de rechtbank
2. De rechtbank heeft het besluit van 29 juni 2021 vernietigd maar de rechtsgevolgen in stand gelaten, omdat de korpschef in het aanvullende besluit alsnog het juiste wettelijke kader heeft toegepast en in het verweerschrift nader heeft gemotiveerd dat de kennisneming geweigerd mocht worden op grond van artikel 27, eerste lid, aanhef en onder a, b en d, van de Wpg. Als [appellant] kennisneemt van zijn politiegegevens kan dat het gerechtelijk onderzoek belemmeren, nadelige gevolgen hebben voor de opsporing, het onderzoek en de vervolging van strafbare feiten, of de tenuitvoerlegging van straffen bemoeilijken, en de rechten en vrijheden van derden schaden. Een nadere inhoudelijke toelichting op de toegepaste weigeringsgronden zou informatie prijsgeven die in strijd is met de belangen die artikel 27, van de Wpg, beschermt. Zo zou [appellant] bijvoorbeeld op de hoogte kunnen raken van lopende onderzoeken waarvan hij nu nog niet weet. Als mogelijke verdachte kan hij inzage krijgen in onderzoeksinformatie, of kunnen achterhalen wie de bron van deze gegevens is of tegen wie het onderzoek is ingesteld. Dit zou het onderzoek kunnen beïnvloeden. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de korpschef op grond van deze toelichting op de geweigerde persoonsgegevens zich op het standpunt kunnen stellen dat artikel 27, van de Wpg, zich verzet tegen het ter beschikking stellen van de op de persoon van [appellant] beruste persoonsgegevens en heeft de korpschef het verzoek van [appellant] in zoverre terecht afgewezen. Dat volgens [appellant] zijn verzoek tot beëindiging van de strafzaak is afgewezen, is voor de korpschef geen aanleiding om [appellant] inzage in de gevraagde gegevens te verstrekken, aldus de rechtbank.
Hoger beroep
3. De gronden die [appellant] in hoger beroep heeft aangevoerd zijn zo goed als een herhaling van wat hij in beroep heeft aangevoerd. De rechtbank is gemotiveerd op die gronden ingegaan. [appellant] heeft geen redenen aangevoerd waarom de gemotiveerde beoordeling van die gronden in de aangevallen uitspraak onjuist of onvolledig zou zijn. De Afdeling kan zich vinden in het oordeel van de rechtbank en in de onder 7 en 10.2.2 opgenomen overwegingen, waarop dat oordeel is gebaseerd.
De Afdeling voegt daaraan nog toe dat, anders dan [appellant] betoogt, het niet-ontvankelijk verklaren van zijn verzoek aan het Openbaar Ministerie om de strafvervolging te beëindigen, niet reeds betekent dat de weigeringsgronden niet of niet meer van toepassing zijn. [appellant] heeft bovendien geen toestemming als bedoeld in artikel 8:29, vijfde lid, van de Awb, verleend aan de Afdeling om kennis te nemen van de door de korpschef met een beroep op artikel 8:29, eerste lid, van de Awb, alleen aan de Afdeling verstrekte stukken, ook niet nadat hem dat nog eens op de zitting was gevraagd. Door het ontbreken van de toestemming van [appellant] kan de Afdeling de juistheid van de gronden voor de niet-verstrekking van bepaalde stukken niet zelf inhoudelijk beoordelen. De gevolgen hiervan dienen voor rekening en risico te komen van [appellant]. De Afdeling stelt verder vast dat de rechtbank met toestemming van [appellant] wel van de betreffende stukken heeft kennisgenomen en in de overweging onder 7 uitgebreid is ingegaan op de inhoudelijke weigeringsgronden.
Slotsom
4. Het hoger beroep is ongegrond. De Afdeling bevestigt de uitspraak van de rechtbank, voor zover aangevallen.
5. De korpschef hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. A. Kuijer, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. G.A. van de Sluis, griffier.
w.g. Kuijer
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Van de Sluis
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 16 juli 2025
802-1158