202404254/1/A2 en 202404254/2/A2.
Datum uitspraak: 23 juli 2025
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht; hierna: de Awb) en, met toepassing van artikel 8:86 van die wet, op het hoger beroep van:
[appellante], wonend in Egmond-Binnen, gemeente Bergen (NH), verzoekster en appellante,
tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Holland van 31 mei 2024 in zaak nr. 23/4434 in het geding tussen:
[appellante]
en
het college van burgemeester en wethouders van Bergen (NH).
Procesverloop
Bij besluit van 16 februari 2023 heeft het college een aanvraag van [appellante] om een urgentieverklaring voor een woning afgewezen.
Bij besluit van 13 juni 2023 heeft het college het door [appellante] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij tussenuitspraak van 18 januari 2024 (hierna: de tussenuitspraak) heeft de rechtbank het college in de gelegenheid gesteld een in die uitspraak geconstateerd gebrek aan dat besluit te herstellen.
Bij uitspraak van 31 mei 2024 (hierna: de einduitspraak) heeft de rechtbank het door [appellante] daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, het besluit van 13 juni 2023 vernietigd en bepaald dat het college binnen zes weken na de dag van verzending van de einduitspraak een nieuw besluit moet nemen, met inachtneming van de tussenuitspraak en de einduitspraak.
Tegen de einduitspraak heeft het college hoger beroep ingesteld.
Bij besluit van 25 juli 2024 heeft het college gevolg gegeven aan de uitspraak van de rechtbank. Het college heeft het bezwaar van [appellante] opnieuw ongegrond verklaard.
[appellante] heeft incidenteel hoger beroep ingesteld.
Ook heeft zij gronden tegen het nieuwe besluit van 25 juli 2024 ingediend.
Het college heeft op het incidenteel hoger beroep een zienswijze gegeven.
[appellante] heeft nadere stukken ingediend.
Tevens heeft [appellante] de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 14 april 2025, waar [appellante], bijgestaan door mr. M. Hoefs, advocaat in Alkmaar, en vergezeld van [persoon], en het college, vertegenwoordigd door A. Bruinse, zijn verschenen.
Het college heeft het hoger beroep op de zitting ingetrokken.
Overwegingen
1. Het door het college ingestelde hoger beroep is na aanvang van de termijn voor het instellen van incidenteel hoger beroep ingetrokken. Dit heeft, gelet op artikel 8:111, tweede lid, van de Awb geen gevolgen voor de ontvankelijkheid van het incidenteel hoger beroep.
2. In dit geval kan nader onderzoek redelijkerwijs niet bijdragen aan de beoordeling van de zaak en bestaat ook overigens geen beletsel om met toepassing van artikel 8:86, eerste lid, van de Awb onmiddellijk uitspraak te doen in de hoofdzaak.
Inleiding
3. Het wettelijk kader is opgenomen in de bijlage, die deel uitmaakt van deze uitspraak.
4. Op 25 november 2022 heeft [appellante] op grond van artikel 11a, eerste lid, van de Huisvestingsverordening Bergen 2019 (de verordening) een urgentieverklaring aangevraagd in verband met hypothyreoïdie en hyperreactiviteitsklachten waardoor zij slecht tegen luchtvochtigheid kan, terwijl haar woning volgens haar een vochtprobleem heeft.
5. Het college heeft zich in het besluit van 16 februari 2023, aangevuld in het besluit op bezwaar van 13 juni 2023, op het standpunt gesteld dat de door [appellante] geschetste woonomstandigheden geen grond bieden om haar een urgentieverklaring te geven. Verder heeft [appellante] niet of onvoldoende wegen en procedures benut om het door haar gestelde woonprobleem op te kunnen lossen. Bovendien heeft zij niet aangetoond dat zij niet zelf in staat is binnen zes maanden andere passende woonruimte te vinden. Omdat bij [appellante] geen sprake is van een zeer uitzonderlijke situatie, zoals een acute (levensbedreigende) noodsituatie, heeft het college geen gebruik gemaakt van de hardheidsclausule.
6. De rechtbank heeft in haar tussenuitspraak geoordeeld dat het college het besluit onzorgvuldig heeft voorbereid door het niet doen van nader onderzoek. Het college had nader onderzoek moeten doen naar het causaal verband tussen de klachten van [appellante] en de staat van de woning. De onderzoeken die zijn gedaan door de verhuurder en door de toezichthouders van de gemeente zijn in ieder geval onvoldoende, aldus de rechtbank. Deze onderzoeken zijn niet onafhankelijk en expertise ten aanzien van de specifieke klachten van [appellante] in relatie tussen de mogelijke luchtvochtigheid- en schimmelproblematiek in de woning ontbreekt. Bovendien heeft de door het college geraadpleegde medisch adviseur geadviseerd om nader onafhankelijk onderzoek te doen.
De rechtbank heeft verder geoordeeld dat het college in het besluit op bezwaar onvoldoende kenbaar alle relevante feiten en omstandigheden heeft meegewogen bij het beoordelen van de hardheidsclausule. Het college heeft in het besluit het beroep op de hardheidsclausule in zeer algemene bewoordingen afgewezen, zonder in te gaan op de situatie van [appellante]. Daarmee is het besluit onvoldoende gemotiveerd. Naar het oordeel van de rechtbank kan het college pas een standpunt innemen over het beroep op de hardheidsclausule als het nog uit te voeren onderzoek is afgerond.
7. In haar einduitspraak heeft de rechtbank geoordeeld dat het college het geconstateerde gebrek niet heeft hersteld. De rechtbank heeft in dit verband geoordeeld dat het door het college voorgestelde onderzoek niet een onderzoek is naar het causaal verband tussen de medische klachten van [appellante] en de gestelde luchtvochtigheid- en schimmelproblematiek in de woning, als door haar was opgedragen.
Sociaal-medisch advies
8. In opdracht van het college heeft een arts op 8 mei 2024 een sociaal-medisch advies uitgebracht. De arts heeft zich op het standpunt gesteld dat [appellante] is aangewezen op een woning met een stabiel binnenklimaat. De woning moet gelijkmatig te verwarmen zijn waardoor er geen grote temperatuurverschillen tussen de vertrekken zijn. Ook mag er geen vocht- of tochtproblematiek aanwezig zijn in de woning. De aanwezigheid van schimmels vormt voor haar een extra risicofactor, omdat het op termijn de longfunctie verder doet afnemen. De woning van [appellante] is geschikt voor haar als deze voldoet aan de eisen van het Besluit bouwwerken leefomgeving (hierna: Bbl). Volgens de arts wordt een luchtvochtigheid tussen de 40% en de 60% beschouwd als norm, wat ook voor [appellante] als medisch passend is te beschouwen. Van belang is dat [appellante] met ventileren en verwarmen redelijkerwijs een luchtvochtigheid van ongeveer 50% moet kunnen verkrijgen.
Woningbeoordeling en verrichte werkzaamheden
9. Vervolgens heeft een adviseur in opdracht van het college op 22 oktober 2024 een installatietechnische en bouwfysische beoordeling van de woning van [appellante] uitgevoerd en daarvan een rapport uitgebracht. De adviseur heeft geconcludeerd dat de woning ten aanzien van ventilatie vier problemen kent en ten aanzien van isolatie en verwarming voldoet aan het Besluit. In opdracht van de woningcorporatie heeft een onderhoudsbedrijf op 27 november 2024 werkzaamheden aan de woning uitgevoerd teneinde de vier problemen aan de woning te verhelpen.
Beoordeling van het incidenteel hoger beroep
10. [appellante] betoogt dat de rechtbank zelf in de zaak had moeten voorzien en haar een urgentieverklaring had moeten verstrekken. Het was voldoende aannemelijk dat haar gezondheidsproblemen werden veroorzaakt door haar woonsituatie. Uit het niet herstellen van het gebrek door het college in de beroepsprocedure had de rechtbank kunnen en moeten afleiden dat het college dit ook niet ging doen na terugverwijzing.
10.1. Dit betoog slaagt niet. De rechtbank heeft terecht geen aanleiding gezien om zelf in de zaak te voorzien, omdat de rechtmatige uitkomst naar de stand van zaken op dat moment nog teveel open lag. Dit betekent dat het incidenteel hoger beroep ongegrond is en de einduitspraak wordt bevestigd.
Besluit van 25 juli 2024
11. Het besluit van 25 juli 2024 wordt, gelet op artikel 6:24 van de Awb gelezen in samenhang met artikel 6:19, eerste lid, van diezelfde wet, van rechtswege geacht onderwerp te zijn van dit geding. Bij dit besluit heeft het college zich op het standpunt gesteld dat [appellante] niet heeft aangetoond dat haar woning niet geschikt of niet geschikt te maken is om het probleem binnen zes maanden op te lossen, terwijl dit op grond van artikel 11a, eerste lid, aanhef en onder c, van de verordening wel een noodzakelijke voorwaarde is om voor een urgentieverklaring in aanmerking te kunnen komen. Daarnaast heeft het college zich, onder verwijzing naar het sociaal-medisch advies van 8 mei 2024, op het standpunt gesteld dat geen sprake is van woonomstandigheden die de medische situatie onhoudbaar maken, zodat een indeling op grond van medische indicatie ook niet aan de orde is. Het college heeft in de persoonlijke situatie van [appellante] geen aanleiding gezien om de hardheidsclausule toe te passen, omdat uit de in het dossier aanwezige medische adviezen niet blijkt dat sprake is van een onhoudbare situatie. Daarnaast heeft zij geen stukken overgelegd waaruit blijkt dat zij in een sociaal isolement is beland en kampt met toenemende psychische problemen, dat deze omstandigheden een relatie hebben met haar woonsituatie en dat voor haar sprake is van een acute noodsituatie op woongebied.
Beoordeling van het beroep van rechtswege
12. [appellante] betoogt dat het college zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat zij niet heeft aangetoond dat haar woning niet geschikt is en ook niet geschikt te maken is. In het sociaal-medisch advies is reeds vastgesteld dat de woning ongeschikt voor haar is. Daarnaast is de luchtvochtigheid niet relevant geacht bij de installatietechnische en bouwfysische beoordeling, omdat het Bbl geen eisen hieraan stelt, terwijl de medisch adviseur juist heeft gesteld dat de luchtvochtigheid relevant is voor de medische problematiek van haar. Verder hebben de verrichte werkzaamheden aan haar woning de luchtvochtigheidsproblematiek in haar woning niet verholpen. Ter onderbouwing van haar standpunt heeft [appellante] uitdraaien uit haar huisartsendossier van 2 oktober 2024, 11 december 2024 en 7 februari 2025 overgelegd. Ook heeft zij foto’s overgelegd van luchtvochtigheidsmetingen die zij in de woning heeft gedaan. Tot slot heeft zij verzocht om een integrale proceskostenvergoeding, omdat zij door het college onnodig is gedwongen om in bezwaar en beroep te gaan.
12.1. Dit betoog slaagt niet. In het sociaal-medisch advies staat vermeld dat [appellante] objectief medisch gezien is aangewezen op een woning met een stabiel binnenklimaat, zonder grote temperatuurverschillen tussen de vertrekken in de woning en zonder vocht- of tochtproblematiek in de woning. Volgens het advies is [appellante] niet aangewezen op woonomstandigheden die buiten de regels van het Bbl vallen. Een luchtvochtigheid tussen de 40% en 60% wordt voor het wonen beschouwd als de norm en dit is ook voor [appellante] als passend te beschouwen, aldus het advies. Dit betekent dat als de woning voldoet aan de eisen waaraan een woning op grond van het Bbl moet voldoen, de woning medisch gezien geschikt moet worden geacht voor [appellante].
In het rapport van de installatietechnische en bouwfysische beoordeling van de woning van 22 oktober 2024 is geconcludeerd dat een luchtvochtigheidsgraad van 40-60% realiseerbaar is als de vier geconstateerde problemen aan het ventilatiesysteem zijn opgelost. Daarbij is toegelicht dat de luchtvochtigheid in een woning hoofdzakelijk wordt beïnvloed door enerzijds de luchtvochtigheid en temperatuur buiten en anderzijds de vochtproductie en ruimtetemperatuur binnen. De luchtvochtigheid en temperatuur buiten zijn niet te beïnvloeden. De vochtproductie en ruimtetemperatuur binnen zijn met een goed werkend ventilatiesysteem beheersbaar, als dit correct wordt gebruikt. Door de ventilatieproblemen op te lossen, is de woning volgens de adviseur goed te ventileren en te verwarmen.
Op 27 november 2024 zijn de vier geconstateerde problemen aan het ventilatiesysteem gerepareerd. Daarmee is voldaan aan de eisen van de installatietechnische en bouwfysische beoordeling en moet het binnenklimaat van de woning als geschikt voor [appellante] worden beschouwd.
Dit betekent dat het college zich binnen het kader van de urgentie mocht vasthouden aan de conclusie dat er geen medisch noodzaak was. Tot slot is, anders dan [appellante] betoogt, van onbillijkheid van overwegende aard niet gebleken.
12.2. Het van rechtswege ontstane beroep tegen het besluit van 25 juli 2024 is ongegrond.
12.3. Ten overvloede merkt de Afdeling op dat het college op de zitting heeft aangegeven dat de bereidheid bestaat om [appellante] advies te geven over hoe zij de luchtvochtigheid in haar woning zo optimaal mogelijk kan krijgen.
Beoordeling van het verzoek om een voorlopige voorziening te treffen
13. [appellante] betoogt dat onverwijlde spoed erin is gelegen dat zij als gevolg van haar woonsituatie continue, blijvende schade aan haar gezondheid oploopt.
13.1. Gelet op de rechtsoverwegingen 10.1 en 12.1 slaagt dit betoog niet. Dit betekent dat het verzoek om een voorlopige voorziening te treffen wordt afgewezen.
14. Het college hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. bevestigt de uitspraak, voor zover aangevallen;
II. verklaart het beroep tegen het besluit van 25 juli 2024 ongegrond;
III. wijst het verzoek af.
Aldus vastgesteld door mr. E.J. Daalder, voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. M. Rijsdijk, griffier.
w.g. Daalder
voorzieningenrechter
w.g. Rijsdijk
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 23 juli 2025
705 - 1159
Bijlage
Wettelijk kader
Huisvestingsverordening gemeente Bergen 2019
Artikel 9
1. Voor de […] aangewezen categorieën woonruimte wordt bij het verlenen van huisvestingsvergunningen voorrang gegeven aan woningzoekenden waarvoor de voorziening in de behoefte aan woonruimte dringend noodzakelijk is.
2. Onverminderd […] behoort tot de woningzoekenden bedoeld in het eerste lid […] de woningzoekende die zijn woonruimte in de woningmarktregio heeft of zal moeten verlaten in verband met:
a. een medische en/of sociale indicatie.
[…]
Artikel 11a
1. Voor indeling in de urgentiecategorie op grond van medische/sociale indicatie […] komt in aanmerking de woningzoekende waarop de volgende omstandigheden van toepassing zijn:
a. de woningzoekende moet de huidige woonruimte verlaten buiten eigen schuld;
b. de woningzoekende is aantoonbaar niet zelf in staat binnen 6 maanden andere passende woonruimte te vinden;
c. de huidige woonruimte is niet geschikt of niet geschikt te maken om het probleem binnen 6 maanden op te lossen terwijl dit wel noodzakelijk is, en
d. de woningzoekende staat minimaal 1 jaar ingeschreven in de BRP van één van de gemeenten in de woningmarktregio of de woningzoekende is maatschappelijk gebonden aan de woningmarktregio.
2. In aanvulling c.q. afwijking op het eerste lid geldt voor indeling in de urgentiecategorie op grond van medische indicatie tevens de omstandigheid dat:
a. er sprake moet zijn van woonomstandigheden die de medische situatie onhoudbaar maken.
[…]
Artikel 16
1. Burgemeester en wethouders zijn bevoegd in gevallen waarin de toepassing van deze verordening naar hun oordeel tot onbillijkheid van overwegende aard leidt ten gunste van de woningzoekende af te wijken van deze verordening.