ECLI:NL:RVS:2025:3289
Raad van State
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep tegen afwijzing machtiging tot voorlopig verblijf
Op 17 april 2023 heeft de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid de aanvraag van appellant om een machtiging tot voorlopig verblijf afgewezen. Vervolgens heeft de staatssecretaris op 23 mei 2024 het bezwaar van appellant tegen deze afwijzing niet-ontvankelijk verklaard. Appellant heeft hiertegen beroep ingesteld bij de rechtbank Den Haag, die op 3 december 2024 het beroep ongegrond heeft verklaard. Tegen deze uitspraak heeft appellant, vertegenwoordigd door mr. S.J. Koolen, hoger beroep ingesteld.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft op 17 juli 2025 uitspraak gedaan in deze zaak. De Afdeling oordeelt dat het hoger beroep niet leidt tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank. De rechtbank heeft terecht en op goede gronden geoordeeld, en de Afdeling neemt de motivering van de rechtbank over. Het hogerberoepschrift bevat geen vragen die in het belang van de rechtseenheid, rechtsontwikkeling of rechtsbescherming beantwoord moeten worden, waardoor verdere motivering niet nodig is.
De Afdeling bevestigt de uitspraak van de rechtbank en oordeelt dat de minister geen proceskosten hoeft te vergoeden. De uitspraak is gedaan door mr. C.J. Borman, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. E.E. Pronk, griffier, en is openbaar uitgesproken op 17 juli 2025.