ECLI:NL:RVS:2025:3290
Raad van State
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep tegen afwijzing machtiging tot voorlopig verblijf door staatssecretaris van Justitie en Veiligheid
In deze zaak gaat het om het hoger beroep van appellanten tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, die op 9 september 2024 hun beroep ongegrond verklaarde. De zaak betreft een aanvraag om een machtiging tot voorlopig verblijf, die door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid op 30 december 2022 werd afgewezen. Appellanten hebben bezwaar gemaakt tegen deze afwijzing, maar dit bezwaar werd op 28 november 2023 ongegrond verklaard. De rechtbank bevestigde deze beslissing, waarop appellanten hoger beroep instelden, vertegenwoordigd door hun advocaat mr. I.C. Krimpen.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft op 17 juli 2025 uitspraak gedaan. Het hoger beroep werd ongegrond verklaard, waarbij de Afdeling oordeelde dat de vragen in het hogerberoepschrift niet van belang zijn voor de rechtseenheid, rechtsontwikkeling of rechtsbescherming. De Afdeling bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat de minister geen proceskosten hoeft te vergoeden. De uitspraak is gedaan door mr. M.C. Stoové, lid van de enkelvoudige kamer, in aanwezigheid van griffier mr. E.E. Pronk.