ECLI:NL:RVS:2025:3337
Raad van State
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep tegen niet-ontvankelijk verklaring van de rechtbank in asielprocedure
Op 21 juli 2025 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan in een hoger beroep van een appellant tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Den Haag. De rechtbank had op 20 januari 2025 het beroep van de appellant, die een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd had aangevraagd, niet-ontvankelijk verklaard. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid had op 20 maart 2024 de aanvraag van de appellant ingewilligd, maar de rechtbank oordeelde dat het beroep niet ontvankelijk was. De appellant, vertegenwoordigd door mr. S. Kalu-Mollema, heeft hiertegen hoger beroep ingesteld.
De Afdeling bestuursrechtspraak heeft in haar overwegingen vastgesteld dat het hoger beroep niet leidt tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank. De reden hiervoor is dat het hogerberoepschrift geen vragen bevat die in het belang van de rechtseenheid, de rechtsontwikkeling of de rechtsbescherming in algemene zin beantwoord moeten worden. De rechtsvraag die in het hoger beroep aan de orde is, is eerder door de Afdeling beantwoord in een uitspraak van 7 december 2017. De Afdeling bevestigt de uitspraak van de rechtbank en oordeelt dat het hoger beroep ongegrond is. De minister van Asiel en Migratie hoeft geen proceskosten te vergoeden.
De uitspraak is gedaan door mr. J.H. van Breda, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. J. Verbeek, griffier. De uitspraak is openbaar uitgesproken op 21 juli 2025.