ECLI:NL:RVS:2025:3379

Raad van State

Datum uitspraak
23 juli 2025
Publicatiedatum
23 juli 2025
Zaaknummer
202406671/1/R2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen niet-ontvankelijk verklaring handhavingsverzoek stacaravans op Parc de Kievit

Op 2 februari 2023 heeft het college van burgemeester en wethouders van Baarle-Nassau het verzoek van [appellant] om handhavend op te treden tegen de plaatsing van vier stacaravans op Parc de Kievit in Baarle-Nassau niet-ontvankelijk verklaard. [appellant] is eigenaar van de percelen [locatie 1], nummers [locatie 2] en [locatie 3], op Parc de Kievit. Hij heeft het college verzocht om handhavend op te treden tegen het plaatsen van vier stacaravans op Parc de Kievit, op de percelen [locatie 1], nummers [locatie 4], [locatie 5], [locatie 6] en [locatie 7]. Volgens [appellant] is de plaatsing van vier stacaravans op deze percelen in strijd met het ter plaatse geldende bestemmingsplan "Buitengebied 2008". De rechtbank heeft het college gevolgd dat [appellant] geen belanghebbende is bij zijn handhavingsverzoek. Daarom was er geen sprake van een aanvraag in de zin van artikel 1:3, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht en is de afwijzing van het handhavingsverzoek in de brief van 2 februari 2023 geen besluit, zodat het daartegen gemaakte bezwaar terecht niet-ontvankelijk is verklaard.

Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld. De Afdeling heeft de zaak op zitting behandeld op 27 maart 2025, waar [appellant], bijgestaan door mr. K.E. Hendriksen, en het college, vertegenwoordigd door mr. J.C. Stouten, mr. S.M.J. Janssens en ing. T.A.B.M. de Kousemaeker, zijn verschenen. De Afdeling oordeelt dat [appellant] geen belanghebbende is, omdat hij geen gevolgen van enige betekenis ondervindt van de gestelde strijdigheid op de percelen met nummers [locatie 4], [locatie 5], [locatie 6] en [locatie 7]. De afstand tussen de percelen van [appellant] en de percelen waarop de stacaravans zijn geplaatst is ongeveer 180 meter, en er is geen zicht op deze percelen. De Afdeling bevestigt de uitspraak van de rechtbank en verklaart het hoger beroep ongegrond.

Uitspraak

202406671/1/R2.
Datum uitspraak: 23 juli 2025
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend in Baarle-Nassau,
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland­-West­-Brabant van 11 september 2024 in zaak nr. 23/10544 in het geding tussen:
[appellant]
en
het college van burgemeester en wethouders van Baarle-Nassau.
Procesverloop
Op 2 februari 2023 heeft het college het verzoek van [appellant] om handhavend op te treden tegen de plaatsing van vier stacaravans op Parc de Kievit in Baarle-Nassau niet-ontvankelijk verklaard.
Bij besluit van 14 september 2023 heeft het college het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar niet-ontvankelijk verklaard.
Bij uitspraak van 11 september 2024 heeft de rechtbank het door
[appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
De Afdeling heeft de zaak, tezamen met de zaak 202305026/1/R2, op zitting behandeld op 27 maart 2025, waar [appellant], bijgestaan door mr. K.E. Hendriksen, rechtsbijstandverlener in Gennep, en [persoon], en het college, vertegenwoordigd door mr. J.C. Stouten, mr. S.M.J. Janssens en ing. T.A.B.M. de Kousemaeker, zijn verschenen.
Overwegingen
Overgangsrecht inwerkingtreding Omgevingswet
1.       Op 1 januari 2024 zijn de Omgevingswet en de Invoeringswet Omgevingswet in werking getreden. Als een verzoek om handhaving van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (hierna: Wabo) is ingediend vóór het tijdstip van inwerkingtreding van de Omgevingswet, dan blijft op grond van artikel 4.3, aanhef en onder a, van de Invoeringswet Omgevingswet het recht zoals dat gold onmiddellijk vóór dat tijdstip van toepassing tot het besluit op dat verzoek onherroepelijk wordt.
Het verzoek om handhaving van de Wabo is gedaan op 22 oktober 2022. Dat betekent dat in dit geval de Wabo, zoals die gold vóór 1 januari 2024, van toepassing blijft.
Inleiding
2.       [appellant] is eigenaar van de percelen [locatie 1], nummers [locatie 2] en [locatie 3], op Parc de Kievit. Hij heeft het college verzocht om handhavend op te treden tegen het plaatsen van vier stacaravans op Parc de Kievit, op de percelen [locatie 1], nummers [locatie 4], [locatie 5], [locatie 6] en [locatie 7]. Volgens [appellant] is de plaatsing van vier stacaravans op deze percelen in strijd met het ter plaatse geldende bestemmingsplan "Buitengebied 2008".
Aangevallen uitspraak
3.       De rechtbank heeft het college gevolgd dat [appellant] geen belanghebbende is bij zijn handhavingsverzoek. Daarom was er geen sprake van een aanvraag in de zin van artikel 1:3, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) en is de afwijzing van het handhavingsverzoek in de brief van 2 februari 2023 geen besluit, zodat het daartegen gemaakte bezwaar terecht niet-ontvankelijk is verklaard. Volgens de rechtbank mocht het college concluderen dat [appellant] geen gevolgen van enige betekenis ondervindt van de gestelde strijdigheid op de percelen met nummers [locatie 4], [locatie 5], [locatie 6] en [locatie 7]. Door de afstand tussen deze percelen en de percelen van [appellant] en de daartussen liggende recreatiewoningen bestaat er namelijk vanaf de percelen van [appellant] geen zicht op deze percelen. Ook is er geen sprake van aangrenzende percelen. Verder heeft de rechtbank overwogen dat [appellant] geen persoonlijk belang kan ontlenen aan de parklastenovereenkomst. Niet aannemelijk is geworden dat de stacaravans zijn geplaatst op percelen die ten tijde van het plaatsen onderdeel uitmaakten van de gemeenschappelijke voorzieningen op het park.
Is [appellant] belanghebbende?
4.       [appellant] betoogt dat hij wel belanghebbende is bij zijn handhavingsverzoek. Daarover voert hij aan dat hij een persoonlijk belang heeft, omdat hij parklasten betaalt voor het onderhoud van gemeenschappelijke voorzieningen op het park. Volgens [appellant] blijkt uit stukken, foto’s en verbeeldingen dat de percelen waarop de vier stacaravans zijn geplaatst in 2012 behoorden tot de gemeenschappelijke voorzieningen. Deze percelen werden toen gebruikt als groenstroken en parkeerplaatsen, aldus [appellant].
4.1.    In artikel 1:2, eerste lid, van de Awb wordt onder belanghebbende verstaan degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken. Alleen wie een voldoende objectief en actueel, eigen en persoonlijk belang heeft dat rechtstreeks betrokken is bij het bestreden besluit, is belanghebbende als bedoeld in artikel 1:2, eerste lid, van de Awb.
4.2.    Zonder gevolgen van enige betekenis heeft iemand geen persoonlijk belang bij het besluit. Hij onderscheidt zich dan onvoldoende van anderen. Om te bepalen of er gevolgen van enige betekenis voor de woon-, leef- of bedrijfssituatie van iemand zijn, kijkt de Afdeling naar de factoren afstand tot, zicht op, planologische uitstraling van en milieugevolgen (o.a. geur, geluid, licht, trilling, emissie, risico) van de activiteit die het besluit toestaat. Zij bekijkt die factoren zo nodig in onderlinge samenhang. Ook de aard, intensiteit en frequentie van de feitelijke gevolgen kunnen van belang zijn.
4.3.    Vaststaat dat de kortste afstand tussen de percelen van [appellant] en de percelen waarop de vier stacaravans zijn geplaatst ongeveer 180 m is en [appellant] geen tot nauwelijks zicht heeft op de vier stacaravans. Zoals op de zitting is gebleken, is [appellant] geen belanghebbende op basis van de factoren afstand tot en zicht op de vier stacaravans.
De Afdeling is van oordeel dat [appellant] ook geen persoonlijk belang kan ontlenen aan de parklastenovereenkomst. Deze overeenkomst geeft alleen recht op het gebruik van de op het park aanwezige gemeenschappelijke voorzieningen, maar voorziet niet in een bepaald voorzieningenniveau. Anders dan [appellant] meent, betekent dit dat er geen direct verband is tussen de percelen waarop de vier stacaravans zijn geplaatst enerzijds en de in de parklastenovereenkomst bedoelde voorzieningen anderzijds. Dit betekent dat het college zich alleen al daarom terecht op het standpunt heeft gesteld dat [appellant] geen belanghebbende is bij zijn handhavingsverzoek.
Het betoog slaagt niet.
Conclusie
5.       Het hoger beroep is ongegrond. De uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd.
6.       Het college hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. D.A. Verburg, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M.A. Graaff-Haasnoot, griffier.
w.g. Verburg
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Graaff-Haasnoot
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 23 juli 2025
531-1150