202304834/1/R1.
Datum uitspraak: 23 juli 2025
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant], wonend in Steenbergen,
appellant,
en
het college van burgemeester en wethouders van Steenbergen,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 20 juni 2023 (hierna: het bestreden besluit) heeft het college onder meer de locatie aan de Olmendreef ter hoogte van de kruising met de Olmentuin (hierna: de aangewezen locatie) aangewezen voor het plaatsen van een ondergrondse afvalcontainer.
Tegen dit besluit heeft [appellant] beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De Afdeling heeft de zaak op de zitting behandeld op 23 mei 2025, waar [appellant], bijgestaan door mr. R.H.U. Keizer, advocaat in Roosendaal, en het college, vertegenwoordigd door mr. A.A.E. Spoor en J. Coeleveld, zijn verschenen.
Overwegingen
Inleiding
1. Bij het bestreden besluit is onder meer de locatie aan de Olmendreef aangewezen voor de plaatsing van een ondergrondse container voor restafval (hierna: ORAC). Deze ORAC is volgens het college bedoeld voor de inwoners van de wijk "Olmentuin". [appellant], die aan de [locatie] woont, is het niet eens met de aangewezen locatie, omdat de afvalcontainer op een stuk grond wordt geplaatst waarvan hij voor 1/34e deel mandelig eigenaar is.
Toetsingskader
2. Bij de keuze van een locatie voor een ORAC moet het college een afweging maken van alle belangen die betrokken zijn bij de vaststelling van het locatieplan. Daarbij heeft het college beleidsruimte. De Afdeling beoordeelt, aan de hand van de beroepsgronden, of de nadelige gevolgen van de aanwijzing van de locatie niet onevenredig zijn in verhouding tot de met de aanwijzing te dienen doelen. Daarbij beoordeelt zij of het college de locatie geschikt heeft mogen achten voor de plaatsing van de ORAC.
2.1. Bij het aanwijzen van een locatie voor ondergrondse containers hanteert het college bepaalde uitgangspunten, neergelegd in de "richtlijnen voor het plaatsen van ondergrondse containers Gemeente Steenbergen" (hierna: de richtlijnen).
Is [appellant] belanghebbende?
3. Het college betoogt dat [appellant] geen belanghebbende is. [appellant] is lid van de Beheervereniging Olmentuin te Steenbergen (hierna: de Beheervereniging), die op grond van artikel 6 van onderdeel e van de akte van mandeligheid (hierna: de akte) is opgericht. Het bestuur van deze Beheervereniging kan met een gewone meerderheid van stemmen de goedkeuring van de algemene vergadering van de beheervereniging krijgen voor het bezwaren van het mandelig perceel. Dat volgt volgens het college uit artikel 6, tweede lid en artikel 10, vierde lid van de statuten van de Beheervereniging (hierna: de statuten). De Beheervereniging is na het indienen van een zienswijze, die is gehonoreerd, niet in beroep gegaan. De Beheervereniging wordt daarmee volgens het college geacht toestemming te hebben gegeven voor de plaatsing van de ORAC. Aangezien [appellant] zijn bevoegdheid over zijn eigendom heeft overgedragen aan de Beheervereniging, kan hij niet op eigen titel tegen de aangewezen locatie opkomen als de Beheervereniging toestemming heeft gegeven voor de plaatsing van de ORAC.
3.1. Op de zitting is vastgesteld en tussen partijen is niet in geschil dat [appellant] op 40 tot 45 meter afstand van de aangewezen locatie woont. De aangewezen locatie is bedoeld voor de inzameling van zijn afval. Daarom is hij in ieder geval belanghebbende bij het bestreden besluit in zijn hoedanigheid van omwonende van de aangewezen ORAC-locatie. Er bestaat alleen al daarom geen reden om zijn beroep niet-ontvankelijk te verklaren, omdat hij naar gesteld niet bevoegd zou zijn om beroep in te stellen als mandelig eigenaar van de grond waarop de ORAC komt te staan, wat daar ook van zij.
Het ontvankelijkheidsverweer slaagt niet.
Is de locatie ongeschikt vanwege een evident privaatrechtelijke belemmering?
4. [appellant] betoogt dat de aangewezen locatie niet geschikt is, omdat het college volgens [appellant] voor de plaatsing van de ORAC toestemming nodig heeft van alle eigenaren van het mandelig stuk grond. [appellant] geeft deze toestemming niet. Wanneer de afvalcontainer geplaatst zou worden, zou dit een onrechtmatige inbreuk op zijn eigendomsrecht zijn. Volgens hem is er daarom sprake van een evident privaatrechtelijke belemmering. Daardoor is de aangewezen locatie niet geschikt voor de plaatsing van een ORAC.
4.1. Het college stelt zich op het standpunt dat het de toestemming van [appellant] niet nodig heeft, omdat de Beheervereniging volgens het college geacht met worden toestemming te hebben gegeven voor plaatsing van de ORAC. Die toestemming volgt volgens het college uit het feit dat de Beheervereniging geen beroep heeft ingesteld tegen het bestreden besluit. De Beheervereniging heeft alleen een zienswijze ingediend tegen het bestreden besluit, die is gehonoreerd. Deze zienswijze moet worden geacht te zijn ingediend door alle leden van de Beheervereniging, waar [appellant] ook toe behoort, zo stelt het college. De Beheervereniging is namelijk op grond van artikel 6, tweede lid, van onderdeel e van de akte opgericht om de deelgenoten te vertegenwoordigen. Het bestuur van deze Beheervereniging kan met een gewone meerderheid van stemmen beheershandelingen verrichten zoals het bezwaren van het mandelig perceel, bijvoorbeeld voor het plaatsen van een ORAC. Dat volgt volgens het college uit artikel 6, tweede lid en artikel 10, vierde lid van de statuten. Gelet hierop is de toestemming van [appellant] niet nodig en kan de ORAC zonder zijn toestemming geplaatst worden op het perceel.
4.2. Het is in beginsel niet aan de bestuursrechter om in een bestuursrechtelijke procedure een oordeel te geven over de vraag of een privaatrechtelijke belemmering in de weg staat aan een voorgenomen activiteit. De burgerlijke rechter is namelijk de eerst aangewezene om de vraag te beantwoorden of een privaatrechtelijke belemmering in de weg staat aan de uitvoering van een activiteit, in dit geval het plaatsen van de ondergrondse afvalcontainers op de aangewezen locatie, waarbij de bewijslast wordt beheerst door de in die procedure geldende regels. Dit kan anders zijn als de gestelde privaatrechtelijke belemmering een evident karakter heeft. Een privaatrechtelijke belemmering is pas evident, als zonder nader onderzoek kan worden vastgesteld dat voor de uitvoering van de voorgenomen activiteit de toestemming van een ander vereist is en die ander die toestemming ook niet hoeft te geven.
4.3. Hoewel [appellant] te kennen heeft gegeven dat hij geen toestemming zal verlenen voor het plaatsen van de ORAC, is dat onvoldoende voor het oordeel dat in dit geval een evident privaatrechtelijke belemmering kan worden aangenomen. Daarbij is van belang dat zonder nader onderzoek niet kan worden vastgesteld of de toestemming van [appellant] nodig is voor het plaatsen van de ORAC. Het is niet evident dat het plaatsen van de ORAC geen beheershandeling is, maar een handeling waarmee alle mandelige eigenaren moeten instemmen. Verder is niet gebleken dat een meerderheid van de mandelige eigenaren zich verzet tegen het plaatsen van de ORAC. Binnen een eventuele rechtsgang bij de burgerlijke rechter kan worden beoordeeld of de Beheervereniging zonder toestemming van [appellant] akkoord kan gaan met het plaatsen van de ORAC en kan worden beoordeeld of dit een beheershandeling is of niet. Het college hoefde daarom in dit betoog van [appellant] geen belemmering te zien om de locatie geschikt te achten voor plaatsing van de ORAC.
Het betoog slaagt niet.
Alternatieve locaties
5. [appellant] betoogt dat er vier alternatieve locaties zijn die geschikter zijn dan de nu aangewezen locatie. Deze locaties hebben volgens hem minder of geen privaatrechtelijke belemmeringen en zijn beter bereikbaar.
5.1. In overweging 4.3 heeft de Afdeling geoordeeld dat het college de locatie geschikt heeft mogen achten voor het plaatsen van de ORAC. De Afdeling zal beoordelen of het college toch had moeten afzien van aanwijzing van de aangewezen locatie vanwege de voorgestelde alternatieve locatie. Een alternatieve locatie moet zodanig geschikter zijn dan de aangewezen locatie dat geoordeeld moet worden dat het college niet heeft mogen vasthouden aan zijn keuze voor de aangewezen locatie, maar had moeten kiezen voor de alternatieve locatie.
5.2. [appellant] heeft op de zitting erkend dat de alternatieve locaties die hij heeft voorgesteld, niet zodanig geschikter zijn dan de aangewezen locatie dat het college niet had mogen vasthouden aan zijn keuze voor de aangewezen locatie.
Het betoog slaagt niet.
Conclusie
6. Het beroep is ongegrond.
7. Het college hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. J. Gundelach, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. A.L. van Driel Kluit, griffier.
w.g. Gundelach
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Van Driel Kluit
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 23 juli 2025
703-1134