ECLI:NL:RVS:2025:3401

Raad van State

Datum uitspraak
23 juli 2025
Publicatiedatum
23 juli 2025
Zaaknummer
202502468/1/A2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • G.T.J.M. Jurgens
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van administratief beroep inzake tentamenresultaat Vermogen en Recht van een student aan de Hogeschool van Amsterdam

In deze zaak gaat het om een administratief beroep van een studente van de Hogeschool van Amsterdam, die het tentamen Vermogen en Recht heeft herkanst. Na een eerste beoordeling van het tentamen met een cijfer van 5,0, heeft de studente administratief beroep ingesteld. Tijdens een poging tot minnelijke schikking op 24 oktober 2024 is het tentamen opnieuw beoordeeld, wat resulteerde in een cijfer van 5,3. Deze uitkomst werd op 14 november 2024 met de studente besproken en schriftelijk bevestigd. Op 15 november 2024 trok de studente haar administratief beroep in, maar stelde op 26 december 2024 opnieuw beroep in tegen de beslissing van het college van beroep voor de examens (CBE) dat het eerste beroep niet-ontvankelijk was verklaard. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaak behandeld op 5 juni 2025. De Afdeling oordeelt dat het CBE terecht het administratief beroep niet-ontvankelijk heeft verklaard, omdat de herbeoordeling onderdeel was van de eerder gesloten schikking. De procedure was daarmee ten einde gekomen en het was niet mogelijk om opnieuw beroep in te stellen tegen de registratie van het cijfer. De uitspraak van de Afdeling is op 23 juli 2025 gedaan, waarbij het beroep ongegrond werd verklaard en het CBE geen proceskosten hoeft te vergoeden.

Uitspraak

202502468/1/A2.
Datum uitspraak: 23 juli 2025
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellante], wonend in [woonplaats],
appellante,
en
het college van beroep voor de examens van de Hogeschool van Amsterdam (hierna: het CBE),
verweerder.
Procesverloop
Bij beslissing van 29 augustus 2024 heeft de examencommissie Rechtsgeleerdheid van de Hogeschool van Amsterdam (hierna: de examencommissie) het tentamen Vermogen en Recht van [appellante] beoordeeld.
Bij beslissing van 24 april 2025 heeft het CBE het door [appellante] hiertegen ingestelde administratief beroep niet-ontvankelijk verklaard.
Tegen deze beslissing heeft [appellante] beroep ingesteld.
Het CBE heeft een verweerschrift ingediend.
De Afdeling heeft de zaak op een zitting behandeld op 5 juni 2025, waar [appellante], bijgestaan door C.J.A. van Vliet, rechtsbijstandverlener, en het CBE, vertegenwoordigd door mr. O. Jungst, zijn verschenen.
Overwegingen
Inleiding
1.       [appellante] volgde in studiejaar 2023-2024 de bacheloropleiding HBO-Rechten. Zij heeft op één vak na de propedeuse behaald. [appellante] heeft met een derde, extra, kans het tentamen Vermogen en Recht herkanst. Zij haalde hiervoor het cijfer 5,0. Hiertegen heeft zij administratief beroep ingesteld. Onderdeel van die procedure is een poging tot het bereiken van een minnelijke schikking. In dat kader heeft [appellante] op 24 oktober 2024 een gesprek met de examencommissie gehad. Uitkomst van dat gesprek was dat het tentamen in het kader van een toetsanalyse opnieuw werd beoordeeld. De uitkomst hiervan was dat ze een 5.3 kreeg. Deze uitkomst werd op 14 november 2024 met [appellante] in een tweede gesprek besproken en op schrift aan haar bevestigd. Op 15 november 2024 trok zij het administratief beroep in. Vervolgens stelde zij op 26 december 2024 opnieuw administratief beroep in.
Besluitvorming
2.       Het CBE heeft het administratief beroep niet-ontvankelijk verklaard. Het heeft daaraan ten grondslag gelegd dat de herbeoordeling zoals die is uitgevoerd in november onderdeel was van de schikking. De registratie van dat resultaat is dan ook uitvoering van die schikking en geen geheel nieuwe beoordeling. Die procedure is met de schikking en daarop volgende intrekking geëindigd. Naar het oordeel van het CBE is er geen sprake van een nieuw besluit waartegen weer administratief beroep kon worden ingesteld en dus is het beroep niet-ontvankelijk.
Gronden in beroep
3.       [appellante] betoogt dat het gaat om een misvatting dat de herbeoordeling onderdeel uitmaakt van de al geëindigde beroepsprocedure. Het gaat om een nieuwe beoordeling en daarmee om een nieuwe beslissing. Artikel 6:19 van de Awb is bedoeld om verlies van rechtsbescherming te voorkomen, terwijl dit nu wel het gevolg is van de beslissing van het CBE. De intrekking zag alleen op het administratief beroep gericht tegen de eerste beslissing van 29 augustus 2024. Verder stelt zij dat ook als de uitleg van het CBE gevolgd zou worden, het iemand vrij staat om na intrekking opnieuw beroep in te stellen. [appellante] betoogt dat dit binnen de beroepstermijn van die tweede beslissing is gebeurd.
Beoordeling van het beroep
4.       De Afdeling oordeelt dat het CBE het administratief beroep terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard. De procedure was met het gegeven akkoord op de minnelijke schikking en de intrekking van het beroep ten einde gekomen. Daartoe overweegt zij als volgt.
4.1.    Het gesprek tussen de examencommissie en appellante om te proberen in administratief beroep tot een minnelijke schikking te komen volgt uit artikel 7.61, derde lid, van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek. In dat kader hebben partijen op 24 oktober 2024 met elkaar gesproken over het administratief beroep. In het verslag is opgenomen dat partijen hebben afgesproken dat, naar aanleiding van [appellante]s aanmerkingen op een aantal vragen, nogmaals naar een aantal vragen van het tentamen zou worden gekeken. Daarbij ging het om een analyse van de toets en de vragen, en niet om een inhoudelijke herbeoordeling omdat het ging om een meerkeuzetoets. Na deze analyse hebben partijen op 14 november 2024 hier nogmaals met elkaar over gesproken. De uitkomst was dat twee van de vragen zijn afgekeurd, wat werd verdisconteerd in het eindcijfer. Het eindcijfer 5,3 werd tijdens het gesprek aan [appellante] medegedeeld en toegelicht. Na afronding van dit gesprek heeft de examencommissie de afspraken op schrift bevestigd, inclusief de toezegging voor proceskostenvergoeding. [appellante] heeft vervolgens in reactie hierop het beroep ingetrokken. Het CBE heeft terecht overwogen dat de procedure daarmee ten einde is gekomen.
4.2.    Een belangrijk onderscheid tussen de situatie van [appellante] en de door haar aangehaalde uitspraak van de Afdeling van 16 augustus 2023, ECLI:NL:RVS:2023:3034, is dat in die procedure het uitvoeren van de herbeoordeling het resultaat van de schikking is. Die herbeoordeling is pas na de schikking uitgevoerd en appellante heeft het beroep niet ingetrokken. Dit in tegenstelling tot deze procedure van [appellante], waarin de analyse en de gevolgen daarvan voor haar cijfer duidelijk onderdeel van de schikking waren. De intrekking van het administratief beroep raakt het gehele traject en daarmee is de procedure over het cijfer voor het derdekanstentamen Vermogen en Recht ten einde gekomen. Onder deze omstandigheden is het niet mogelijk tegen de enkele formalisering van de uitkomst van de schikking door registratie van het cijfer opnieuw administratief beroep in te stellen.
Conclusie
5.       Het beroep is ongegrond.
6.       Het CBE hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. G.T.J.M. Jurgens, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. O. van Loon, griffier.
w.g. Jurgens
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Van Loon
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 23 juli 2025
284-1043