ECLI:NL:RVS:2025:3403

Raad van State

Datum uitspraak
23 juli 2025
Publicatiedatum
23 juli 2025
Zaaknummer
202407052/1/A2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • J.Th. Drop
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake terugvordering huurtoeslag door de Dienst Toeslagen

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van [appellant] tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, waarin de rechtbank het beroep van [appellant] tegen de beslissing van de Dienst Toeslagen ongegrond heeft verklaard. De Dienst Toeslagen had op 14 juli 2023 de huurtoeslag van [appellant] over 2022 definitief vastgesteld op € 0,00 en het betaalde voorschot van € 3.314,00 teruggevorderd. Dit besluit was gebaseerd op het vermogen van [appellant] zoals geregistreerd in de Basisregistratie Inkomen, waaruit bleek dat hij op 1 januari 2022 een eigen vermogen had van € 35.691,00, wat boven de vermogensgrens van € 31.747,00 voor een alleenstaande lag.

De rechtbank oordeelde dat de Dienst Toeslagen terecht was uitgegaan van de geregistreerde inkomensgegevens en dat er geen bijzondere omstandigheden waren die aanleiding gaven om van de terugvordering af te zien. In hoger beroep herhaalde [appellant] grotendeels de argumenten die hij in eerste aanleg had aangevoerd. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State bevestigde het oordeel van de rechtbank en oordeelde dat de gronden van [appellant] niet slagen. De Dienst Toeslagen heeft bovendien aangegeven dat [appellant] gebruik mag maken van de volledige termijn van 24 maanden voor de terugbetaling, ondanks dat hij nog niet is begonnen met terugbetalen.

De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd en de Dienst Toeslagen werd niet veroordeeld tot het vergoeden van proceskosten.

Uitspraak

202407052/1/A2.
Datum uitspraak: 23 juli 2025
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend in [woonplaats],
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 2 oktober 2024 in zaak nr. 23/711 in het geding tussen:
[appellant]
en
de Belastingdienst/Toeslagen (nu en hierna: de Dienst Toeslagen).
Procesverloop
Bij besluit van 14 juli 2023 heeft de Dienst Toeslagen de huurtoeslag van [appellant] over 2022 definitief op € 0,00 vastgesteld en het betaalde voorschot van € 3.314,00 teruggevorderd.
Bij besluit van 14 september 2023 heeft de Dienst Toeslagen het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 2 oktober 2024 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Bij hersteluitspraak van 22 oktober 2024 heeft de rechtbank deze uitspraak, zonder wijziging van de uitspraakdatum, vervangen.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
De Dienst Toeslagen heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
[appellant] heeft een nader stuk ingediend.
De Afdeling heeft de zaak op een zitting behandeld op 30 juni 2025, waar [appellant] en Dienst Toeslagen, vertegenwoordigd door [gemachtigden], zijn verschenen.
Overwegingen
1.       [appellant] heeft in 2022 € 3.310,00 aan voorschotten huurtoeslag ontvangen. Voor de definitieve berekening van de huurtoeslag is de Dienst Toeslagen uitgegaan van het in de Basisregistratie Inkomen (hierna: BRI) voor 2022 opgenomen vermogen van [appellant]. Op grond daarvan heeft de Dienst Toeslagen vastgesteld dat [appellant] op 1 januari 2022 een eigen vermogen had van € 35.691,00. In 2022 was de vermogensgrens voor een alleenstaande € 31.747,00 om aanspraak te kunnen maken op huurtoeslag. Bij besluit van 14 juli 2023 heeft de Dienst Toeslagen daarom het gehele bedrag aan voorschotten, inclusief rente, teruggevorderd. In het besluit van 14 september 2023 en het verweer in beroep heeft de Dienst Toeslagen toegelicht waarom hij zich op het standpunt heeft gesteld dat er bij [appellant] geen sprake is van bijzondere omstandigheden om af te zien van de terugvordering of om die te matigen.
2.       De rechtbank heeft, samengevat weergegeven, overwogen dat de Dienst Toeslagen voor de huurtoeslag voor 2022 terecht is uitgegaan van de in de BRI geregistreerde inkomensgegevens en niet de bevoegdheid heeft om daarbij rekening te houden met de spaardoelen en de financiële omstandigheden van na de peildatum. Over de afweging van de betrokken belangen bij de terugvordering heeft de rechtbank onder meer overwogen dat de Dienst Toeslagen er terecht op heeft gewezen dat volgens het Verzamelbesluit Toeslagen geen sprake is van een bijzondere omstandigheid als de terugvordering het gevolg is van het overschrijden van een vermogensgrens. Hoewel de rechtbank begrip heeft voor de omstandigheden waarin [appellant] zich bevindt, maken de omstandigheden niet dat terugvordering onevenredig is.
3.       De gronden die [appellant] in hoger beroep heeft aangevoerd zijn zo goed als een herhaling van wat hij in beroep heeft aangevoerd. De rechtbank is gemotiveerd op die gronden ingegaan. De Afdeling kan zich vinden in het oordeel van de rechtbank en in de onder 3 tot en met 5 opgenomen overwegingen, waarop dat oordeel is gebaseerd. De Afdeling voegt hieraan nog toe dat de Dienst Toeslagen op de zitting heeft laten weten dat hoewel [appellant] nog niet is begonnen met terug betalen, hij alsnog van de volledige termijn van 24 maanden voor de terugbetaling gebruik mag maken.
De gronden slagen niet.
4.       Het hoger beroep is ongegrond. De uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd.
5.       De Dienst Toeslagen hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. J.Th. Drop, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. P.A. de Vink, griffier.
w.g. Drop
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. De Vink
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 23 juli 2025
154-1043