202407052/1/A2.
Datum uitspraak: 23 juli 2025
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend in [woonplaats],
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 2 oktober 2024 in zaak nr. 23/711 in het geding tussen:
[appellant]
en
de Belastingdienst/Toeslagen (nu en hierna: de Dienst Toeslagen).
Procesverloop
Bij besluit van 14 juli 2023 heeft de Dienst Toeslagen de huurtoeslag van [appellant] over 2022 definitief op € 0,00 vastgesteld en het betaalde voorschot van € 3.314,00 teruggevorderd.
Bij besluit van 14 september 2023 heeft de Dienst Toeslagen het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 2 oktober 2024 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Bij hersteluitspraak van 22 oktober 2024 heeft de rechtbank deze uitspraak, zonder wijziging van de uitspraakdatum, vervangen.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
De Dienst Toeslagen heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
[appellant] heeft een nader stuk ingediend.
De Afdeling heeft de zaak op een zitting behandeld op 30 juni 2025, waar [appellant] en Dienst Toeslagen, vertegenwoordigd door [gemachtigden], zijn verschenen.
Overwegingen
1. [appellant] heeft in 2022 € 3.310,00 aan voorschotten huurtoeslag ontvangen. Voor de definitieve berekening van de huurtoeslag is de Dienst Toeslagen uitgegaan van het in de Basisregistratie Inkomen (hierna: BRI) voor 2022 opgenomen vermogen van [appellant]. Op grond daarvan heeft de Dienst Toeslagen vastgesteld dat [appellant] op 1 januari 2022 een eigen vermogen had van € 35.691,00. In 2022 was de vermogensgrens voor een alleenstaande € 31.747,00 om aanspraak te kunnen maken op huurtoeslag. Bij besluit van 14 juli 2023 heeft de Dienst Toeslagen daarom het gehele bedrag aan voorschotten, inclusief rente, teruggevorderd. In het besluit van 14 september 2023 en het verweer in beroep heeft de Dienst Toeslagen toegelicht waarom hij zich op het standpunt heeft gesteld dat er bij [appellant] geen sprake is van bijzondere omstandigheden om af te zien van de terugvordering of om die te matigen.
2. De rechtbank heeft, samengevat weergegeven, overwogen dat de Dienst Toeslagen voor de huurtoeslag voor 2022 terecht is uitgegaan van de in de BRI geregistreerde inkomensgegevens en niet de bevoegdheid heeft om daarbij rekening te houden met de spaardoelen en de financiële omstandigheden van na de peildatum. Over de afweging van de betrokken belangen bij de terugvordering heeft de rechtbank onder meer overwogen dat de Dienst Toeslagen er terecht op heeft gewezen dat volgens het Verzamelbesluit Toeslagen geen sprake is van een bijzondere omstandigheid als de terugvordering het gevolg is van het overschrijden van een vermogensgrens. Hoewel de rechtbank begrip heeft voor de omstandigheden waarin [appellant] zich bevindt, maken de omstandigheden niet dat terugvordering onevenredig is.
3. De gronden die [appellant] in hoger beroep heeft aangevoerd zijn zo goed als een herhaling van wat hij in beroep heeft aangevoerd. De rechtbank is gemotiveerd op die gronden ingegaan. De Afdeling kan zich vinden in het oordeel van de rechtbank en in de onder 3 tot en met 5 opgenomen overwegingen, waarop dat oordeel is gebaseerd. De Afdeling voegt hieraan nog toe dat de Dienst Toeslagen op de zitting heeft laten weten dat hoewel [appellant] nog niet is begonnen met terug betalen, hij alsnog van de volledige termijn van 24 maanden voor de terugbetaling gebruik mag maken.
De gronden slagen niet.
4. Het hoger beroep is ongegrond. De uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd.
5. De Dienst Toeslagen hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. J.Th. Drop, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. P.A. de Vink, griffier.
w.g. Drop
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. De Vink
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 23 juli 2025
154-1043