ECLI:NL:RVS:2025:3416

Raad van State

Datum uitspraak
23 juli 2025
Publicatiedatum
23 juli 2025
Zaaknummer
202405566/1/R3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Herziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening van het bestemmingsplan voor detailhandel op bedrijventerrein De Tweeling

Op 30 april 2020 heeft de raad de aanvraag van [verzoeker] om het bestemmingsplan "Nieuw-Amsterdam/Veenoord, industrie- en bedrijventerrein De Tweeling" te herzien afgewezen. Dit betrof de opheffing van beperkingen voor detailhandel op het perceel [locatie]. [verzoeker] heeft hiertegen bezwaar gemaakt, dat op 23 februari 2023 ongegrond werd verklaard. Vervolgens heeft [verzoeker] beroep aangetekend, dat op 5 juni 2024 door de Afdeling ongegrond werd verklaard. [verzoeker] heeft verzocht om herziening van deze uitspraak, stellende dat de Afdeling ten onrechte heeft aangenomen dat er handhavend wordt opgetreden tegen detailhandelslocatie Stoere Stijl. Tijdens de zitting op 16 juni 2025 heeft de raad verklaard dat er inmiddels handhavend wordt opgetreden tegen Stoere Stijl, wat de Afdeling bevestigde. De Afdeling oordeelde dat er geen sprake was van onjuiste feitelijke informatie en dat het verzoek om herziening niet voldeed aan de voorwaarden van artikel 8:119 van de Awb. Het verzoek werd afgewezen, en de raad hoeft geen proceskosten te vergoeden.

Uitspraak

202405566/1/R3.
Datum uitspraak: 23 juli 2025
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het verzoek van:
[verzoeker] h.o.d.n. [bedrijf], wonend in [woonplaats],
verzoeker,
om herziening (artikel 8:119 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb)) van de uitspraak van de Afdeling van 5 juni 2024, in zaak nr. ECLI:NL:RVS:2024:2308.
Procesverloop
Bij besluit van 30 april 2020 heeft de raad de aanvraag van [verzoeker] om het bestemmingsplan "Nieuw-Amsterdam/Veenoord, industrie- en bedrijventerrein De Tweeling" van 28 mei 2009 (hierna: het bestemmingsplan) te herzien door de daarin opgenomen beperkingen voor detailhandel op het perceel [locatie] op te heffen en ter plaatse alle vormen van detailhandel toe te staan, afgewezen.
Bij besluit van 23 februari 2023 heeft de raad het door [verzoeker] tegen het
besluit van 30 april 2020 gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 5 juni 2024, in zaak nr. ECLI:NL:RVS:2024:2308, heeft de Afdeling het beroep van [verzoeker] tegen het besluit van 23 februari 2023 ongegrond verklaard.
[verzoeker] heeft de Afdeling verzocht om die uitspraak te herzien.
De Afdeling heeft het verzoek op een zitting behandeld op 16 juni 2025, waar [verzoeker], bijgestaan door [persoon], en de raad, vertegenwoordigd door mr. M.C. Meijerink, zijn verschenen.
Overwegingen
Toetsingskader
1.       Artikel 8:119, eerste lid, van de Awb luidt:
"De bestuursrechter kan op verzoek van een partij een onherroepelijk geworden uitspraak herzien op grond van feiten of omstandigheden die:
a. hebben plaatsgevonden vóór de uitspraak,
b. bij de indiener van het verzoekschrift vóór de uitspraak niet bekend waren en redelijkerwijs niet bekend konden zijn, en
c. waren zij bij de Afdeling eerder bekend geweest, tot een andere uitspraak zouden hebben kunnen leiden."
Het verzoek om herziening
2.       [verzoeker] heeft verzocht om herziening van de uitspraak van de Afdeling van 5 juni 2024. Hij voert aan dat de Afdeling in deze uitspraak ten onrechte heeft aangenomen dat detailhandelslocatie Stoere Stijl een situatie is waarin handhavend wordt of zal worden opgetreden.
3.       In de uitspraak van 5 juni 2024 heeft de Afdeling geoordeeld dat de raad voldoende heeft onderbouwd waarom de voor het perceel van [verzoeker] geldende brancheringsbeperking niet in strijd is met de in artikel 15, derde lid, van de Dienstenrichtlijn gestelde voorwaarde van evenredigheid. Hierbij heeft de Afdeling het volgende overwogen:
"In de door [verzoeker] naar voren gebrachte stelling dat op andere locaties op bedrijventerrein De Tweeling wel een aantal winkels wordt toegestaan of gedoogd, ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat dit doel (versterking van de detailhandelsstructuur) niet coherent en systematisch wordt nagestreefd. Hierbij is van belang dat de raad op de zitting heeft verklaard dat dit gaat om situaties waarin sprake is van bestaande rechten of situaties waarin handhavend wordt of zal worden opgetreden. Volgens de raad wordt in geen geval nieuwe detailhandel toegestaan of gedoogd op bedrijventerrein De Tweeling."
4.       Over Stoere Stijl heeft de raad op de zitting van 2 april 2024 verklaard dat dit een handhavingskwestie is, omdat dit een detailhandelslocatie is die niet op bedrijventerrein De Tweeling mag zitten, zo heeft de raad op de zitting van 16 juni 2025 bevestigd.
5.       [verzoeker] voert aan dat na voornoemde uitspraak uit door hem verricht onderzoek is gebleken dat ten aanzien van Stoere Stijl geen handhavende maatregelen zijn genomen. Volgens hem betekent dit dat de raad op de zitting die heeft geleid tot de uitspraak van 5 juni 2024 onjuiste feitelijke informatie heeft gegeven die dateerde van vóór de uitspraak. De Afdeling zou volgens [verzoeker] mogelijk tot een ander oordeel zijn gekomen, wanneer zij hiermee op het moment van het doen van de uitspraak bekend was geweest.
6.       De raad heeft op de zitting van 16 juni 2025 verklaard dat tegen de verboden activiteiten van Stoere Stijl inmiddels handhavend wordt opgetreden. Er is een last onder dwangsom opgelegd. Mede gelet hierop is naar het oordeel van de Afdeling geen sprake van het verstrekken van onjuiste feitelijke informatie door de raad voorafgaand aan de uitspraak van 5 juni 2024.
De stelling van [verzoeker] dat de raad voorafgaand aan de uitspraak van 5 juni 2024 zou hebben verklaard dat op dat moment al handhavend werd opgetreden tegen de activiteiten van Stoere Stijl, volgt de Afdeling niet. Dit blijkt niet uit de uitspraak. Daarin staat in algemene bewoordingen dat er in bepaalde situaties gehandhaafd wordt of zal worden opgetreden. Een feit of omstandigheid als bedoeld in artikel 8:119, eerste lid, van de Awb doet zich dus niet voor.
Het betoog slaagt niet.
7.       Verder heeft [verzoeker] op de zitting naar voren gebracht dat hem na de uitspraak van 5 juni 2024 is gebleken dat het detailhandelsbeleid voor Businesspark Meerdijk - een sport- en beweegcampus met een nieuw stadion voor FC Emmen - eind 2024 is gewijzigd. Hierdoor zijn bepaalde vormen van detailhandel op Businesspark Meerdijk toegestaan buiten de bestaande winkelstructuur. Aan deze beleidswijziging ligt het onderzoek "Sport- en beweegcampus Emmen, Onderzoek naar de mogelijke effecten voor en onderbouwing van detailhandel op businesspark Meerdijk" van Ginder van 16 februari 2024 ten grondslag. Omdat dit onderzoek dateert van voor de uitspraak van 5 juni 2024, betoogt [verzoeker] dat de raad moet hebben geweten dat er een voornemen bestond om op Businesspark Meerdijk wel bepaalde vormen van detailhandel toe te staan. De raad had dit voorafgaand of op de zitting in 2024 moeten melden, stelt [verzoeker]. Het toestaan van detailhandel op Businesspark Meerdijk betekent volgens [verzoeker] namelijk dat niet kan worden volgehouden dat geen enkele vorm van detailhandel op bedrijventerrein De Tweeling kan worden toegestaan.
7.1.    Het besluit van de raad om bepaalde vormen van detailhandel  op Businesspark Meerdijk toe te staan, waarop [verzoeker] in zijn verzoek om herziening wijst, is op 26 september 2024 genomen. Dit besluit dateert dus van na de uitspraak van 5 juni 2024, zodat in zoverre al niet is voldaan aan de voorwaarden die artikel 8:119, eerste lid, van de Awb stelt. Voor zover [verzoeker] met het voorhanden zijn van het onderzoek van Ginder van 16 februari 2024 wil aantonen dat voorafgaand aan de uitspraak van 5 juni 2024 al een voornemen bestond om bepaalde vormen van detailhandel op Businesspark Meerdijk toe te staan, overweegt de Afdeling dat van enig concreet voornemen tot het nemen van zo’n besluit op het moment van het onderzoek niet is gebleken. Het raadsvoorstel dat tot het raadsbesluit van 26 september 2024 heeft geleid, is van 9 juli 2024.
Overigens heeft de raad op de zitting toegelicht dat bedrijventerrein De Tweeling een heel ander bedrijventerrein is dan Businesspark Meerdijk, onder meer vanwege de aanwezigheid van het voetbalstadion. Voor het toestaan van detailhandel op die locatie geldt een ander afwegingskader dan voor het toestaan van detailhandel op bedrijventerrein De Tweeling. Deze toelichting kan de Afdeling volgen. Ook als het onderzoek van Ginder van 16 februari 2024 al bekend zou zijn geweest bij de Afdeling, zou dat naar het oordeel van de Afdeling dan ook niet hebben geleid tot een andere uitspraak. Aan de voorwaarden in artikel 8:119, eerste lid, van de Awb is daarom ook in zoverre niet voldaan.
8.       Gelet op het vorenstaande moet het verzoek worden afgewezen.
9.       De raad hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
wijst het verzoek af.
Aldus vastgesteld door mr. P.H.A. Knol, voorzitter, en mr. J. Gundelach en mr. H.G. Sevenster, leden, in tegenwoordigheid van mr. M. Priem, griffier.
w.g. Knol
voorzitter
De griffier is verhinderd de uitspraak te ondertekenen
Uitgesproken in het openbaar op 23 juli 2025
646