202404516/1/A2.
Datum uitspraak: 23 juli 2025
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellante], gevestigd in Steenwijk, gemeente Steenwijkerland,
appellante,
tegen de uitspraak van de rechtbank Overijssel van 11 juni 2024 in zaak nr. 23/1015 in het geding tussen:
[appellante]
en
het college van burgemeester en wethouders van Steenwijkerland.
Procesverloop
Bij besluit van 6 september 2022 heeft het college aan [appellante] een subsidie ter hoogte van € 44.342,46 verleend voor herstel, verbetering en vernieuwing van de winkelfunctie van haar bedrijfspand.
Bij besluit van 14 maart 2023 heeft het college het door [appellante] daartegen gemaakte bezwaar gegrond verklaard en de verleende subsidie verhoogd met € 12.088,05.
Bij uitspraak van 11 juni 2024 heeft de rechtbank het door [appellante] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft [appellante] hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
De Afdeling heeft de zaak op een zitting behandeld op 11 juli 2025, waar [appellante], vertegenwoordigd door mr. M. Zuidema, rechtsbijstandsverlener in Steenwijkerwold, en het college, vertegenwoordigd door drs. G. Elenga drs. R.J.H.H. Sturre, zijn verschenen.
Overwegingen
1. In hoger beroep is in geschil of de kosten voor het onderhoud van het pand, het dak en de gevels subsidiabel zijn.
2. [appellante] heeft op 23 juni 2021 een subsidie aangevraagd op grond van de Nadere regels subsidie stimuleren vitaliteit binnenstad Steenwijk 2021 (hierna: de subsidieregeling). Met de aangevraagde subsidie wil [appellante] het bedrijfspand aan de [locatie] te Steenwijkerland bouwkundig aanpassen.
3. Het college heeft bij besluit van 6 september 2022, gehandhaafd bij besluit van 14 maart 2023, geen subsidie verleend voor de kosten uit post 1 voor het onderhoud van het pand, het dak en de gevels.
Uitspraak van de rechtbank
4. De rechtbank heeft geoordeeld dat de bouwkundige aanpassingen niet aan de voorwaarden uit artikel 3 van de subsidieregeling voldoen. Daartoe heeft zij overwogen dat het college voor elke bouwkundige aanpassing moet beoordelen of die bijdraagt aan de instandhouding en verbetering van de vitaliteit van de binnenstad. [appellante] heeft volgens de rechtbank niet aangetoond dat de opgevoerde kosten uit post 1 voor het onderhoud van het pand, het dak en de gevels daaraan bijdragen. Het treffen van (achterstallig) regulier onderhoud versterkt niet de al bestaande retailfunctie van het pand. De bouwkundige aanpassingen in post 1 bieden namelijk geen extra toevoeging aan de ervaring van het winkelend publiek. Ook met de opgevoerde kosten uit post 1 wordt verloedering of verpaupering niet tegengegaan, omdat op het moment van toetsing het pand niet was verloederd. Verder is het pand in gebruik, waardoor geen sprake is van het duurzaam invullen van een leegstaand bedrijfspand. [appellante] heeft verder gesteld noch onderbouwd dat specifieke onderdelen van post 1 wel een versterking van de retailfunctie zijn en daarmee toch subsidiabel geacht moeten worden.
5. Ook heeft de rechtbank geoordeeld dat het beroep op het gelijkheidsbeginsel niet opgaat, omdat het in het geval van de bioscoop ging om een leegstaand pand en concrete verloedering van dat pand. Dat is bij het bedrijfspand van [appellante] niet het geval.
Oordeel van de Afdeling
6. De Afdeling bespreekt hieronder de hogerberoepsgronden van [appellante].
Onderhoud aan pand, dak en gevels
7. [appellante] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat de kosten voor het onderhoud aan het pand, het dak en de gevels niet subsidiabel zijn. Volgens haar blijkt niet uit de subsidieregeling dat voor elke bouwkundige aanpassing afzonderlijk beoordeeld moet worden of die bijdraagt aan de instandhouding en verbetering van de vitaliteit van de binnenstad. Onder verwijzing naar de subsidieverlening aan de lokale bioscoop voert zij aan dat van belang is of het plan in zijn geheel daaraan bijdraagt. Ook is het volgens [appellante] niet noodzakelijk dat de bouwkundige aanpassingen een extra toevoeging bieden aan het winkelend publiek. Volgens [appellante] dragen de opgevoerde kosten in post 1 wel bij aan het instandhouden en verbeteren van de vitaliteit van de binnenstad. Verder draagt het verrichten van (groot) onderhoud bij aan de doelstellingen van de subsidieregeling door verloedering en verpaupering tegen te gaan. Bovendien wijst [appellante] erop dat de verhuurbaarheid van het pand zou afnemen, indien zij de schil van het gebouw en de matige onderhoudstoestand van het dak niet zou verbeteren.
7.1. Niet in geschil is dat onderhoud voor subsidie in aanmerking kan komen. Ter beoordeling ligt de vraag voor of het onderhoud dat [appellante] wil verrichten aan het pand, het dak en de gevels in dit geval voor subsidie in aanmerking komt.
7.2. In artikel 3 van de subsidieregeling is bepaald dat subsidie verstrekt kan worden voor interne en externe bouwkundige aanpassingen (verbetering, herstel of vernieuwing) van bedrijfspanden in de binnenstad van Steenwijk, voor zover die bijdragen aan het instandhouden en verbeteren van de vitaliteit van de binnenstad van Steenwijk door het duurzaam versterken van de retail-, leisure- en horecafunctie, het duurzaam tegengaan van verloedering en verpaupering van bedrijfspanden en het duurzaam invullen van leegstaande bedrijfspanden anders dan ten behoeve van de functie wonen.
7.3. Naar het oordeel van de Afdeling volgt uit deze bepaling niet dat integraal moet worden beoordeeld of een plan bijdraagt aan de doelstellingen van de subsidieregeling. Uit de bepaling volgt dat een subsidie alleen kan worden verstrekt voor zover een bouwkundige aanpassing bijdraagt aan de in artikel 3 van de subsidieregeling genoemde doelstelling. Die doelstelling is het instandhouden en verbeteren van de vitaliteit van de binnenstad van Steenwijk. Daarbij gaat het volgens artikel 1, aanhef en onder d, van de subsidieregeling om de mate van aantrekkelijkheid van de binnenstad als ‘place to buy’ en ‘place to be’ door aanwezigheid van een divers aanbod aan retail-, leisure- en horecavoorzieningen en een prettig verblijfsklimaat.
7.4. Dat betekent dat het college voor elke bouwkundige aanpassing moest beoordelen of deze bijdroeg aan de doelstelling op een wijze als genoemd in artikel 3 van de subsidieregeling. Weliswaar is aan de lokale bioscoop het subsidiebedrag in overeenstemming met de aanvraag verleend, maar daaruit valt niet af te leiden dat het college niet afzonderlijk heeft beoordeeld of de bouwkundige aanpassingen bijdragen aan de doelstelling van de subsidieregeling. Uit de subsidieverlening aan de bioscoop blijkt ook dat het college in de aanvraag opgevoerde onderdelen niet subsidiabel heeft geacht.
7.5. In artikel 3 van de subsidieregeling is ook opgenomen op welke wijze een bouwkundige aanpassing kan bijdragen aan de hiervoor genoemde doelstelling. Bouwkundige aanpassingen kunnen volgens deze bepaling aan deze doelstelling bijdragen door het duurzaam versterken van de retail-, leisure- en horecafunctie. Ook kan dit door het duurzaam tegengaan van verloedering en verpaupering van bedrijfspanden. En tot slot kan dit door het duurzaam invullen van leegstaande bedrijfspanden anders dan ten behoeve van de functie wonen. Dat een bepaalde bouwkundige aanpassing in overeenstemming is met de overwegingen die aanleiding hebben gegeven tot de vaststelling van de subsidieregeling, betekent dus, anders dan waar [appellante] in zijn hogerberoepschrift op doelt, nog niet dat die activiteit subsidiabel is.
7.6. De Afdeling volgt [appellante] verder niet in haar standpunt dat het niet noodzakelijk is dat de bouwkundige aanpassingen een extra toevoeging bieden aan het winkelend publiek. Zoals hiervoor uiteengezet, beoogt de subsidieregeling de mate van aantrekkelijkheid van de binnenstad als onder meer ‘place to buy’ en ook een prettig verblijfsklimaat in stand te houden en te verbeteren. [appellante] heeft verder onvoldoende onderbouwd op welke wijze het reguliere onderhoud bijdraagt aan het duurzaam versterken van de retail-, leisure- en horecavoorzieningen voor het winkelend publiek.
7.7. Verder beoordeelt het college op het moment van besluitvorming of de bouwkundige aanpassingen bijdragen aan de in artikel 3 van de subsidieregeling genoemde doelstelling. De bouwkundige aanpassingen moeten dus op dat moment bijdragen aan de instandhouding en verbetering van de vitaliteit van de binnenstad. Dat de verhuurbaarheid van het pand mogelijk in de toekomst afneemt door geen onderhoud te verrichten aan de schil daarvan, leidt op het moment van toetsing nog niet tot een verbetering van de vitaliteit van de binnenstad. Niet in geschil is dat op het moment van toetsing het bedrijfspand niet verloederd of verpauperd was. Het verrichten van onderhoud aan de schil verbetert dus niet op die wijze al de mate van aantrekkelijkheid of het verblijfsklimaat.
7.8. De Afdeling volgt [appellante] tot slot evenmin in haar standpunt dat bepaalde kosten uit post 1 wel subsidiabel zijn. Dat (interne) bouwkundige aanpassingen, waaronder de plaatsing van interne kozijnen in de personeelsruimte, wel zijn gesubsidieerd, terwijl geen subsidie is verleend voor de schil en de buitenkozijnen, komt doordat de interne verbouwing wel bijdraagt aan de doelstelling van de subsidieregeling. Zonder het verplaatsen van de personeelsruimte kon vanwege ruimtegebrek geen luisterkamer, waarin klanten de verkochte producten kunnen ervaren, worden gerealiseerd.
7.9. De slotsom is dat de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat het college in dit geval op grond van de subsidieregeling geen subsidie hoefde te verlenen voor het onderhoud aan het pand, de daken en de gevels.
7.10. Het betoog slaagt niet.
Gelijkheidsbeginsel
8. [appellante] betoogt verder dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat het gelijkheidsbeginsel niet is geschonden. Zij wijst erop dat de kosten voor bouwkundige aanpassingen aan de schil van de bioscoop wel zijn gesubsidieerd. Volgens [appellante] voldoet zowel de bioscoop als haar bedrijfspand aan de vereisten van de regeling, zodat de aanvragen gelijk behandeld moeten worden. Bovendien gaat het bij de bioscoop ook om regulier onderhoud aan het dak.
8.1. De Afdeling heeft hiervoor uiteengezet dat het onderhoud dat [appellante] wil verrichten niet voor subsidie in aanmerking komt. Daarmee voldoet zij dus niet aan de subsidieregeling.
8.2. Het beroep op het gelijkheidsbeginsel ziet op gelijke behandeling in gelijke gevallen. Een relevant verschil in dit geval is dat het bedrijfspand van de bioscoop een half jaar leegstond. Verder gaat het om een gebouw van grotere omvang dat op een prominente plek stond, waarbij de verpaupering was ingezet. Door de bouwkundige aanpassingen, waaronder die aan het dak, kon in dit geval de bioscoop in gebruik worden genomen. Het college heeft navolgbaar toegelicht dat dit niet in de rede lag zonder de subsidieverlening. Hier is dus door onder meer het duurzaam invullen van een leegstaand bedrijfspand bijgedragen aan de doelstelling van artikel 3 van de subsidieregeling, terwijl dit niet het geval was bij [appellante].
8.3. De Afdeling is dus met de rechtbank van oordeel dat het college niet in strijd met het gelijkheidsbeginsel heeft gehandeld.
8.4. Het betoog slaagt niet.
Conclusie
9. Het hoger beroep is ongegrond. De Afdeling bevestigt de uitspraak van de rechtbank.
10. Het college hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. C.M. Wissels, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. C. Kouidar, griffier.
w.g. Wissels
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Kouidar
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 23 juli 2025
1120