202400201/1/R3.
Datum uitspraak: 23 juli 2025
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
Diahome N.V., gevestigd in Sassenheim, gemeente Teylingen,
appellante,
en
het college van burgemeester en wethouders van Noordwijk,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 7 juli 2015 heeft het college aan [partij] (hierna: [partij]) een omgevingsvergunning verleend voor het bouwen van een winkel en het realiseren van een in- en uitweg op het perceel [locatie] (overzijde) in Noordwijk (hierna: het perceel).
Bij besluit van 6 december 2016 heeft het college het door de rechtsvoorganger van Diahome (Bravahold N.V.) daartegen gemaakte bezwaar gegrond verklaard en het besluit van 7 juli 2015 gewijzigd in die zin dat een omgevingsvergunning wordt verleend met inachtneming van de aangepaste tekeningen en heeft het een aanvullende voorwaarde aan de omgevingsvergunning verbonden.
Bij uitspraak van 23 februari 2017 heeft de rechtbank, voor zover hier van belang, het door de rechtsvoorganger van Diahome daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 27 juni 2018, ECLI:NL:RVS:2018:2121, heeft de Afdeling het hoger beroep van de rechtsvoorganger van Diahome tegen de uitspraak van de rechtbank gegrond verklaard en het incidenteel hoger beroep van het college ongegrond verklaard. De Afdeling heeft daarnaast de uitspraak van de rechtbank van 23 februari 2017 vernietigd, voor zover aangevallen, het bij de rechtbank ingestelde beroep gegrond verklaard en het besluit van 6 december 2016 vernietigd. Bij besluit van 1 april 2020 heeft het college het bezwaar van Diahome gegrond verklaard en het besluit van 7 juli 2015 gewijzigd in die zin dat een omgevingsvergunning is verleend met inachtneming van aangepaste tekeningen. Ook heeft het college een aanvullende voorwaarde aan de omgevingsvergunning verbonden en twee andere voorwaarden laten vervallen.
Bij uitspraak van 5 juli 2021 heeft de rechtbank, voor zover hier van belang, het door Diahome daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard en het besluit van 1 april 2020 gedeeltelijk vernietigd. Verder heeft de rechtbank bepaald dat de uitspraak van de rechtbank in de plaats komt van het besluit van 1 april 2020 voor zover dat besluit is vernietigd. Voor het overige heeft de rechtbank het beroep ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 30 augustus 2023 (ECLI:NL:RVS:2023:3312) heeft de Afdeling het daartegen ingestelde hoger beroep van Diahome gegrond verklaard en de uitspraak van de rechtbank vernietigd voor zover aangevallen. Verder heeft de Afdeling het besluit van het college van 1 april 2020 vernietigd, voor zover de rechtbank dat al niet had gedaan, het college opgedragen een nieuw besluit op het bezwaar te nemen en bepaald dat tegen het te nemen nieuwe besluit alleen bij de Afdeling beroep kan worden ingesteld. Bij besluit van 23 november 2023 heeft het college het bezwaar van Diahome gegrond verklaard en het besluit van 7 juli 2015 gewijzigd, in die zin dat een omgevingsvergunning is verleend met inachtneming van aangepaste tekeningen. Ook heeft het college twee aanvullende voorwaarden aan de omgevingsvergunning verbonden en twee andere voorwaarden laten vervallen.
Tegen dit besluit heeft Diahome beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
[partij] en Bronckhorststraat Noordwijk B.V. hebben een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
Diahome en [partij] en Bronckhorststraat Noordwijk hebben nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaak op een zitting behandeld op 30 juni 2025, waar Diahome, vertegenwoordigd door [gemachtigde A], bijgestaan door mr. R.J.G. Bäcker, advocaat in Amsterdam, en het college, vertegenwoordigd door mr. C.H. Norde, advocaat in Den Haag, zijn verschenen. Verder zijn op de zitting [partij], vertegenwoordigd door [gemachtigde B], bijgestaan door mr. T.G. Oztürk, advocaat in Amsterdam, Bronckhorststraat Noordwijk, ook vertegenwoordigd door mr. T.G. Oztürk, en Ahold Europe Real Estate & Construction B.V. en Albert Heijn B.V., beide vertegenwoordigd door [gemachtigde C], bijgestaan door mr. J.C. van Oosten, advocaat in Amsterdam, als partij gehoord.
Overwegingen
Overgangsrecht inwerkingtreding Omgevingswet
1. Op 1 januari 2024 zijn de Omgevingswet en de Invoeringswet Omgevingswet in werking getreden. Als een aanvraag om een omgevingsvergunning is ingediend vóór het tijdstip van inwerkingtreding van de Omgevingswet, dan blijft op grond van artikel 4.3, aanhef en onder a, van de Invoeringswet Omgevingswet het recht zoals dat gold onmiddellijk vóór dat tijdstip van toepassing tot het besluit op die aanvraag onherroepelijk wordt, met uitzondering van artikel 3.9, derde lid, eerste zin van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (hierna: de Wabo).
De aanvraag om de omgevingsvergunning is ingediend op 23 december 2014. Dat betekent dat in dit geval de Wabo, zoals die gold vóór 1 januari 2024, van toepassing blijft.
Inleiding
2. Het bouwplan voorziet in het bouwen van een winkelruimte aan de Bronckhorststraat en de Raadhuisstraat in Noordwijk. [partij] heeft een omgevingsvergunning aangevraagd voor het aanleggen van een in- en uitweg en het bouwen van een winkelruimte, die deels gesitueerd is op de gronden van parkeerplaatsen aan de Kerkstraatpassage, waardoor deze parkeerplaatsen komen te vervallen. Bij besluit van 7 juli 2015 heeft het college voor dit bouwplan een omgevingsvergunning verleend.
Diahome is (onder meer) eigenaar van het woon- en winkelcomplex met een ondergrondse parkeergarage op het perceel Raadhuisstraat 9 in Noordwijk. Dit complex wordt verhuurd aan derden. De rechtsvoorganger van Diahome heeft van de gemeente een ondergrondse parkeergarage aan moeten leggen, met een zodanige voorziening dat deze aangesloten kan worden op een andere nog te realiseren ondergrondse parkeergarage. Diahome kan zich er niet mee verenigen dat aan [partij] niet de verplichting is opgelegd om deze ondergrondse parkeergarage te realiseren.
3. De Afdeling heeft bij uitspraak van 27 juni 2018 het besluit op bezwaar van 6 december 2016 vernietigd. De Afdeling oordeelde in deze uitspraak dat de rechtbank niet heeft onderkend dat het bouwplan in strijd is met het bestemmingsplan "Noordwijk Binnen". Daarvoor had het college geen afwijkingsvergunning verleend. Van belang is verder dat de Afdeling heeft overwogen dat [partij] niet is gehouden aan een in 1989 aan de bouwvergunning voor het winkel- en appartementencomplex gestelde voorwaarde dat tenminste 17 parkeerplaatsen op eigen terrein moeten worden gerealiseerd en in stand gehouden. Dat betekent dat [partij] deze 17 parkeerplaatsen niet vanwege deze voorwaarde hoeft te compenseren.
Naar aanleiding van de uitspraak van 27 juni 2018 is de aanvraag gewijzigd. Bij besluit van 1 april 2020 heeft het college een nieuw besluit op bezwaar genomen, waarbij omgevingsvergunning is verleend voor het gewijzigde bouwplan. Tegen dit besluit is beroep ingesteld bij de rechtbank, die daarover op 5 juli 2021 uitspraak heeft gedaan. De Afdeling heeft in haar uitspraak van 30 augustus 2023 de uitspraak van de rechtbank vernietigd, voor zover die was aangevochten, evenals het besluit van 1 april 2020. De Afdeling heeft daarin geoordeeld dat de rechtbank niet heeft onderkend dat het bouwplan in strijd is met artikel 3.1.1 van de planregels van het bestemmingsplan "Paraplu Bestemmingsplan Parkeren".
Het college heeft daarop een nieuw besluit op het bezwaar genomen. Dit besluit ligt nu ter beoordeling voor, omdat Diahome daartegen beroep heeft ingesteld.
Partijstelling
4. Diahome betoogt dat [partij] niet langer met toepassing van artikel 8:26, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) als partij aan het geding kan deelnemen. Volgens Diahome heeft [partij] het perceel waar de verleende vergunning betrekking op heeft, verkocht aan Bronckhorststraat Noordwijk.
4.1. Ingevolge artikel 2.25, eerste lid, van de Wabo geldt een omgevingsvergunning voor eenieder die het project uitvoert waarop zij betrekking heeft. De vergunninghouder draagt ervoor zorg dat de aan de omgevingsvergunning verbonden voorschriften worden nageleefd.
4.2. Niet in geschil is dat de gronden waarop het project is voorzien, zijn overgedragen aan Bronckhorststraat Noordwijk. De enkele overdracht van de gronden maakt echter niet dat [partij] niet meer kan worden beschouwd als de uitvoerder van het project. Nu [partij] in reactie op het betoog van Diahome schriftelijk en op de zitting heeft verklaard dat zij de partij blijft die de omgevingsvergunning zal uitvoeren en daarmee vergunninghouder blijft, ziet de Afdeling geen grond voor het oordeel dat [partij] niet langer als vergunninghouder kan worden aangemerkt. Daarom is aannemelijk dat zij belanghebbende is gebleven en kan zij als partij aan het geding deelnemen.
Het betoog slaagt niet.
Planologisch regime
5. Ter plaatse geldt het bestemmingsplan "Noordwijk Binnen". Ook geldt voor het perceel het bestemmingsplan "Paraplu Bestemmingsplan Parkeren".
Artikel 3.1.1 van de planregels van het paraplubestemmingsplan luidt:
"Het gebruiken en/of bebouwen van gronden is uitsluitend toegestaan indien voldaan wordt aan de gemeentelijke parkeernormen (met bijbehorende eisen voor locatie en inrichting) ten behoeve van (vracht)auto's en overige verkeersvoertuigen en de bijhorende bepalingen omtrent de ontsluiting en bevoorrading zoals die zijn neergelegd in 'Nota Parkeren en Stallen Noordwijk 2013', dan wel de opvolger daarvan. Deze eis geldt als een voorwaardelijke verplichting in de zin van de Wet ruimtelijke ordening."
5.1. In de "Nota Parkeren en Stallen Noordwijk 2013" (hierna: de Parkeernota), die het college in het besluit van 23 november 2023 bij de beoordeling heeft betrokken, staat onder meer dat ook het aantal wegvallende bestaande parkeerplaatsen moet worden gecompenseerd.
De uitspraak van 30 augustus 2023
6. Het bouwplan voorziet, zo heeft de Afdeling vastgesteld in de uitspraak van 30 augustus 2023, onder 7.1, in het realiseren van 89 parkeerplaatsen. In die uitspraak heeft de Afdeling een gebrek in de besluitvorming vastgesteld. Dat gebrek ziet op de onderbouwing van het aantal parkeerplaatsen dat is voorzien in het bouwplan. De Afdeling heeft het college opgedragen een nieuw besluit op bezwaar te nemen.
Het beroep van Diahome
7. Diahome betoogt dat het college geen gevolg heeft gegeven aan de uitspraak van 30 augustus 2023 door voorbij te gaan aan het oordeel van de Afdeling dat als gevolg van het bouwplan 11 + 17 parkeerplaatsen aan de Kerkstraatpassage verdwijnen. Zij voert aan dat het college in het nieuwe besluit had moeten beoordelen op welke wijze het bouwplan, uitgaande van het vervallen van deze parkeerplaatsen, voorziet in voldoende parkeerplaatsen, als bedoeld in de Parkeernota. Diahome kan zich er niet mee verenigen dat niet wordt voorzien in de compensatie van de wegvallende 28 parkeerplaatsen.
7.1. In het besluit van 23 november 2023 staat dat de 1 + 17 parkeerplaatsen nabij de Kerkstraatpassage geen bestaande (aangelegde) parkeerplaatsen zijn in de zin van de Parkeernota. Er lagen alleen stelconplaten waarop feitelijk werd geparkeerd. De 11 + 17 parkeerplaatsen hoefden alleen al daarom volgens het college niet op basis van de Parkeernota te worden gecompenseerd. Daarbij komt, zo staat in het besluit, dat deze parkeerplaatsen ten tijde van het nemen van het besluit waren verwijderd en er ook om die reden geen sprake meer is van parkeerplaatsen die als gevolg van het bouwplan komen te vervallen. De parkeerbehoefte van het bouwplan is daarom 56 parkeerplaatsen vermeerderd met de (andere) 27 parkeerplaatsen die komen te vervallen vanwege het bouwplan, waarmee op een totale parkeerbehoefte van 83 parkeerplaatsen wordt uitgekomen. Omdat het bouwplan voorziet in 89 parkeerplaatsen, wordt volgens het besluit in de parkeerbehoefte voorzien.
7.2. Indien met de uitspraak waarin toepassing is gegeven aan de judiciële lus een oordeel in rechte is komen vast te staan, moet van de juistheid van dat oordeel worden uitgegaan. Van dit oordeel kan dan ook niet, behoudens in zeer uitzonderlijke gevallen, worden teruggekomen.
7.3. De Afdeling heeft in de uitspraak van 30 augustus 2023, onder 5.2 en 5.3, ten eerste overwogen dat de parkeerbehoefte van het bouwplan op grond van de gemeentelijke parkeernormen uit de Parkeernota 56 parkeerplaatsen is. De Afdeling heeft aan de hand van het besluit van 1 april 2020 vastgesteld dat als gevolg van het bouwplan verschillende bestaande parkeerplaatsen komen te vervallen. Zoals in de uitspraak van 30 augustus 2023, onder 6.2, staat, gaat het om een verlies van 21 parkeerplaatsen aan de Bronckhorststraat, om 2 parkeerplaatsen die verdwijnen vanwege het realiseren van een in- en uitweg en 4 parkeerplaatsen die verdwijnen vanwege de laad- en losruimte aan de Raadhuisstraat. Deze parkeerplaatsen moeten, zo staat in het besluit van 1 april 2020 worden gecompenseerd. De totale parkeerbehoefte komt daarmee op, afgerond, 83 parkeerplaatsen. De Afdeling heeft, onder 7.1 en 8.2, overwogen dat niet is onderkend dat als gevolg van het bouwplan nog eens 11 + 17 parkeerplaatsen vervallen, nabij de Kerkstraatpassage. Als deze 28 parkeerplaatsen op grond van de Parkeernota moeten worden gecompenseerd, komt de parkeerbehoefte uit op 111 parkeerplaatsen. De Afdeling heeft, onder 12, concluderend overwogen dat het aan het college is om in het nieuwe besluit aan de hand van de Parkeernota nader te beoordelen en te onderbouwen of en op welke wijze met het bouwplan, in verband met het door het bouwplan vervallen van 11 en 17 bestaande parkeerplaatsen op het terrein waar het bouwplan is voorzien, in voldoende parkeerplaatsen wordt voorzien.
7.4. Het college heeft zich in het besluit van 23 november 2023 op het standpunt gesteld dat er geen sprake is van 11 + 17 bestaande parkeerplaatsen. Het college is daarmee voorbij gegaan aan het eerdere oordeel van de Afdeling. Naar het oordeel van de Afdeling zijn er geen redenen waarom het college dat kon doen. Anders dan het college in het besluit heeft aangegeven, geeft de uitspraak van 30 augustus 2023 daar geen ruimte voor. De Afdeling heeft in die uitspraak immers overwogen dat als gevolg van het bouwplan 11 + 17 bestaande parkeerplaatsen komen te vervallen. Het was aan het college om in het nieuw te nemen besluit te beoordelen of, uitgaande van het vervallen van deze bestaande parkeerplaatsen als gevolg van het bouwplan, deze parkeerplaatsen op grond van de Parkeernota moesten worden gecompenseerd en, als dat het geval was, in hoeverre het bouwplan in overeenstemming met de Parkeernota voorziet in voldoende parkeerplaatsen. Dat, zoals in het besluit staat, de feitelijke situatie is gewijzigd en parkeerplaatsen inmiddels zijn verwijderd - en volgens het college ook mochten worden verwijderd - leidt niet tot een ander oordeel. Het al verwijderen van de parkeerplaatsen doet immers niet af aan het feit dat het gaat om bestaande parkeerplaatsen die als gevolg van het bouwplan komen te vervallen.
7.5. De Afdeling is gelet op het voorgaande van oordeel dat het college zich niet op het standpunt heeft kunnen stellen dat de 11 en 17 parkeerplaatsen nabij de Kerkstraatpassage geen bestaande parkeerplaatsen zijn die als gevolg van het bouwplan komen te vervallen en daarom moeten worden gecompenseerd. Het college heeft daarom onvoldoende gemotiveerd in hoeverre het bouwplan in overeenstemming met de Parkeernota voorziet in voldoende parkeerplaatsen.
Het betoog slaagt.
8. Het betoog van Diahome dat er geen leesbare en duidelijke bouwtekeningen beschikbaar zijn, waardoor niet kan worden getoetst of in voldoende parkeergelegenheid kan worden voorzien, behoeft, gelet op wat hiervoor is overwogen, geen bespreking meer.
Conclusie
9. Het beroep van Diahome is gegrond. Het besluit van 23 november 2023 moet wegens strijd met de artikelen 3:2 en 7:12 van de Awb worden vernietigd. Het college moet een nieuw besluit op het bezwaar van Diahome nemen. De Afdeling zal daarvoor een termijn stellen. Met het oog op een efficiënte afdoening van het geschil ziet de Afdeling tevens aanleiding om met toepassing van artikel 8:113, tweede lid, van de Awb te bepalen dat tegen het nieuwe besluit slechts bij haar beroep kan worden ingesteld.
10. Het college moet de proceskosten van Diahome vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het beroep gegrond;
II. vernietigt het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Noordwijk van 9 november 2023, kenmerk 573999;
III. draagt het college van burgemeester en wethouders van Noordwijk op om binnen 12 weken na de verzending van deze uitspraak met inachtneming van wat daarin is overwogen een nieuw besluit op bezwaar te nemen;
IV. bepaalt dat tegen het te nemen nieuwe besluit slechts bij de Afdeling beroep kan worden ingesteld;
V. veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van Noordwijk tot vergoeding van bij Diahome N.V. in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 1.814,00, geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;
VI. gelast dat het college van burgemeester en wethouders van Noordwijk aan Diahome N.V. het door haar voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrag van € 365,00 vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. J.F. de Groot, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. N.D.T. Pieters, griffier.
w.g. De Groot
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Pieters
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 23 juli 2025
378-473