ECLI:NL:RVS:2025:345

Raad van State

Datum uitspraak
29 januari 2025
Publicatiedatum
30 januari 2025
Zaaknummer
202500153/1/V2 en 202500153/2/V2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening+bodemzaak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag verblijfsvergunning asiel en verzoek voorlopige voorziening

Op 29 januari 2025 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan in een zaak betreffende een aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel. De vreemdeling had op 13 november 2024 een aanvraag ingediend bij de minister van Asiel en Migratie, maar deze aanvraag werd niet in behandeling genomen. De vreemdeling ging hiertegen in beroep bij de rechtbank Den Haag, die op 20 december 2024 het beroep ongegrond verklaarde. De vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. B. Anik, heeft vervolgens hoger beroep ingesteld en verzocht om een voorlopige voorziening.

De voorzieningenrechter heeft in zijn overwegingen vastgesteld dat de vreemdeling in hoger beroep stukken heeft overgelegd die niet eerder in de procedure zijn ingediend. Deze stukken werden niet meegenomen in de beoordeling, omdat de vreemdeling geen toereikende verklaring heeft gegeven voor het niet eerder overleggen van deze documenten. Het hoger beroep leidde niet tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank, omdat het hogerberoepschrift geen vragen bevatte die relevant zijn voor de rechtseenheid of rechtsontwikkeling.

Uiteindelijk heeft de voorzieningenrechter het verzoek om voorlopige voorziening afgewezen en de uitspraak van de rechtbank bevestigd. De minister van Asiel en Migratie hoeft geen proceskosten te vergoeden. De uitspraak werd gedaan door mr. A.J.C. de Moor-van Vugt, in tegenwoordigheid van griffier mr. L.C. Lodeweges, en werd openbaar uitgesproken op 29 januari 2025.

Uitspraak

202500153/1/V2 en 202500153/2/V2.
Datum uitspraak: 29 januari 2025
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) en, met toepassing van artikel 92 van de Vw 2000, op het hoger beroep van:
[de vreemdeling],
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Arnhem, van 20 december 2024 in zaak nr. NL24.44628 in het geding tussen:
de vreemdeling
en
de minister van Asiel en Migratie.
Procesverloop
Bij besluit van 13 november 2024 heeft de minister een aanvraag van de vreemdeling om hem een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen, niet in behandeling genomen.
Bij uitspraak van 20 december 2024 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft de vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. B. Anik, advocaat in Arnhem, hoger beroep ingesteld. Ook heeft hij de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
Overwegingen
1.       De Afdeling betrekt de eerst in hoger beroep overgelegde stukken op grond van artikel 85, eerste lid, van de Vw 2000 niet bij de beoordeling van het hoger beroep. Het gaat hierbij om een kopie van het paspoort van de vreemdeling met als uitgiftedatum 7 augustus 2024 en een kopie van de geboorteakte van de vreemdeling die op 30 december 2019 is geregistreerd. De vreemdeling heeft geen toereikende verklaring gegeven waarom hij deze stukken redelijkerwijs niet reeds in beroep had kunnen overleggen. De vreemdeling kan deze stukken desgewenst aan een nieuwe aanvraag ten grondslag leggen.
2.       Het hoger beroep leidt niet tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank. Dit oordeel hoeft niet verder te worden gemotiveerd. De reden daarvoor is dat het hogerberoepschrift geen vragen bevat die in het belang van de rechtseenheid, de rechtsontwikkeling of de rechtsbescherming in algemene zin beantwoord moeten worden (artikel 91, tweede lid, van de Vw 2000).
3.       Het hoger beroep is ongegrond. De uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd. Het verzoek om voorlopige voorziening wordt daarom afgewezen. De minister hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I.        bevestigt de aangevallen uitspraak;
II.       wijst het verzoek af.
Aldus vastgesteld door mr. A.J.C. de Moor-van Vugt, voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. L.C. Lodeweges, griffier.
w.g. De Moor-van Vugt
voorzieningenrechter
w.g. Lodeweges
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 29 januari 2025
625