ECLI:NL:RVS:2025:3479

Raad van State

Datum uitspraak
17 juli 2025
Publicatiedatum
25 juli 2025
Zaaknummer
202400708/1/A2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Mondelinge uitspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen weigering overname schuld door minister van Financiën

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van [appellant] tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van 18 december 2023, waarin het beroep van [appellant] tegen het besluit van de minister van Financiën van 6 juli 2023 ongegrond werd verklaard. De minister had geweigerd een schuld van [appellant] van € 31.000,00 aan N.V. Univé Schade over te nemen. De rechtbank oordeelde dat de minister dit terecht had gedaan op basis van artikel 4.1, vierde lid, aanhef en onder c, van de Wet hersteloperatie toeslagen, waarin staat dat een geldschuld die voortvloeit uit een onrechtmatige daad niet wordt overgenomen.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State bevestigt de uitspraak van de rechtbank. De Afdeling sluit zich aan bij de overwegingen van de rechtbank en verwijst naar eerdere uitspraken, waaronder die van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 26 juli 2022, waarin is vastgesteld dat [appellant] een uitkering aan verzekeringsgelden wegens diefstal van zijn auto moet terugbetalen aan Univé op grond van verzekeringsfraude. Dit betekent dat de schuld voortvloeit uit een onrechtmatige daad, wat de minister rechtvaardigt om de schuld niet over te nemen.

De Afdeling oordeelt verder dat het beroep op het vertrouwensbeginsel van [appellant] niet slaagt. Er zijn geen aanwijzingen dat de minister een toezegging heeft gedaan om de schuld over te nemen, ongeacht de uitkomst van een civiele procedure over de verzekeringsfraude. De rechtbank heeft dit gemotiveerd overwogen en de Afdeling onderschrijft dit oordeel. Het hoger beroep van [appellant] wordt ongegrond verklaard, en de minister hoeft geen proceskosten te vergoeden.

Uitspraak

202400708/1/A2.
Datum uitspraak: 17 juli 2025
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
PROCES-VERBAAL van de mondelinge uitspraak (artikel 8:67 van de Algemene wet bestuursrecht) op het hoger beroep van:
[appellant A], wonend in Bunnik, ook bekend als [appellant B] (hierna: [appellant])
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-­Nederland van 18 december 2023 in zaak nr. 23/3502 in het geding tussen:
[appellant]
en
de minister van Financiën.
Openbare zitting gehouden op 17 juli 2025 om 10:00 uur.
Tegenwoordig:
staatsraad mr. J.M. Willems, voorzitter;
staatsraad mr. J. Schipper-Spanninga, lid;
staatsraad mr. M. den Heyer, lid;
griffier: mr. I.K. van de Riet.
Verschenen:
[appellant];
de minister van Financiën, vertegenwoordigd door mr. S.N. Ishak en mr. J. Rhebergen.
Bij besluit van 25 januari 2023, gehandhaafd bij besluit van 6 juli 2023, heeft de minister geweigerd een schuld van [appellant] van € 31.000,00 aan N.V. Univé Schade (hierna: de schuld) over te nemen. Bij uitspraak van 18 december 2023 heeft de rechtbank het beroep van [appellant] tegen het besluit van 6 juli 2023 ongegrond verklaard. Het hoger beroep richt zich tegen die uitspraak.
Beslissing:
De Afdeling bevestigt de aangevallen uitspraak.
Gronden:
In artikel 4.1, vierde lid, aanhef en onder c, van de Wet hersteloperatie toeslagen, is bepaald dat een geldschuld die voortvloeit uit een onrechtmatige daad niet wordt overgenomen. De Afdeling is met de rechtbank van oordeel dat de minister de schuld terecht niet heeft overgenomen op grond van die bepaling en wijst naar overwegingen 4.1 en 4.2 van de uitspraak van de rechtbank, ECLI:NL:RBMNE:2023:6833, waarbij de Afdeling zich aansluit. Uit het arrest van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 26 juli 2022, ECLI:NL:GHARL:2022:6401, waartegen [appellant] geen cassatie heeft ingesteld, volgt dat vaststaat dat [appellant] een uitkering aan verzekeringsgelden wegens diefstal van zijn auto moet terugbetalen aan Univé op grond van verzekeringsfraude en dus dat de schuld voortvloeit uit een onrechtmatige daad. Dat [appellant] hiervoor niet strafrechtelijk is vervolgd, maakt dat niet anders.
De Afdeling is verder met de rechtbank van oordeel dat het beroep op het vertrouwensbeginsel niet slaagt en sluit zich aan bij de overwegingen 5.1 t/m 5.3 van de uitspraak van de rechtbank. Niet alleen in het besluit van 25 januari 2023, maar ook in het besluit van 20 mei 2022 staat dat de schuld niet wordt overgenomen. Dat - in afwachting van de afloop van de civiele procedure over de verzekeringsfraude - namens de minister is toegezegd dat de schuld ongeacht de uitkomst daarvan wel zou worden overgenomen, is niet aannemelijk geworden. De rechtbank heeft gemotiveerd overwogen dat de overgelegde e-mails dat niet onderbouwen en heeft geconcludeerd dat er geen enkele aanwijzing in het dossier is om aan te nemen dat een dergelijke toezegging is gedaan. De Afdeling onderschrijft dat oordeel. In wat [appellant] in hoger beroep naar voren heeft gebracht, zijn geen aanknopingspunten te vinden voor een ander oordeel. Het hoger beroep is daarom ongegrond.
De minister hoeft geen proceskosten te vergoeden.
w.g. Willems
voorzitter
w.g. Van de Riet
griffier
994