202406786/1/A2.
Datum uitspraak: 30 juli 2025
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellante], wonend in [woonplaats],
appellante,
tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 10 oktober 2024 in zaak nr. 23/5809 in het geding tussen:
[appellante]
en
Commissie Schadefonds Geweldsmisdrijven (CSG).
Procesverloop
Bij besluit van 28 april 2023 heeft de CSG aan [appellante] een uitkering van € 2.500,00 uit het Schadefonds Geweldsmisdrijven (hierna: het schadefonds) toegekend.
Bij besluit van 16 augustus 2023 heeft de CSG het door [appellante] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 10 oktober 2024 heeft de rechtbank het door [appellante] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft [appellante] hoger beroep ingesteld.
De CSG heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
[appellante] heeft een nader stuk ingediend.
De Afdeling heeft de zaak op een zitting behandeld op 11 juli 2025, waar [appellante], bijgestaan door mr. drs. I. Heijselaar, advocaat in Amsterdam, en de CSG, vertegenwoordigd door mr. M.E.H. Vos-Nijp, zijn verschenen.
Overwegingen
1. [appellante] heeft op 16 januari 2023 bij de CSG een uitkering uit het schadefonds aangevraagd. Daarbij heeft zij toegelicht dat zij slachtoffer is geworden van bedreiging met geweld. Het gaat om brandstichtingen op 22 november 2022 en op 27 november 2022 bij haar toenmalige woning. Zij heeft daaraan psychisch letsel overgehouden.
2. De CSG heeft bij besluit van 28 april 2023, gehandhaafd bij besluit van 16 augustus 2024, een tegemoetkoming van € 2.500,00, behorend bij letselcategorie 2, toegekend. De CSG heeft het aannemelijk geacht dat [appellante] slachtoffer is geworden van de op 22 november 2022 opzettelijk gepleegde brandstichting. Omdat [appellante] in de nacht van 27 november 2022 niet aanwezig was in haar woning, was er geen direct levensgevaar of gevaar voor ernstig fysiek letsel, zodat deze brandstichting niet kan worden aangemerkt als een tegen haar opzettelijk gepleegd geweldsmisdrijf.
Oordeel van de Afdeling
3. De Afdeling bespreekt hieronder de hogerberoepsgronden van [appellante].
Letselcategorie 3
4. [appellante] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat de CSG geen uitkering passend bij letselcategorie 3 hoefde uit te keren. Volgens haar stelt de CSG onredelijke bevoegdheidseisen en volstaat de praktijkondersteuner huisarts ggz (POH-ggz) om een diagnose te stellen. Zij wijst ook op de verklaring van de huisarts waarin wordt gesproken van een DSM-classificatie. Verder zou niet zozeer de diagnose bepalend zijn voor het vaststellen van de letselcategorie, maar het aantal behandelingen dat zij krijgt voor haar letsel.
4.1. In artikel 3, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wet schadefonds geweldsmisdrijven (hierna: de Wsg) is bepaald dat uit het schadefonds uitkeringen kunnen worden gedaan aan een ieder die ten gevolge van een in Nederland opzettelijk gepleegd geweldsmisdrijf ernstig lichamelijk of geestelijk letsel heeft bekomen.
4.2. De CSG heeft bij het nemen van beslissingen op verzoeken om een uitkering als bedoeld in artikel 3 van de Wsg beslissingsruimte. Bij het beoordelen van een aanvraag om een uitkering uit het schadefonds hanteert de CSG beleid dat is neergelegd in de Beleidsbundel Schadefonds Geweldsmisdrijven (hierna: de Beleidsbundel) en de Letsellijst Schadefonds Geweldsmisdrijven (hierna: de Letsellijst).
4.3. Uit paragraaf 1.2.1 van de Beleidsbundel (versie 1 november 2022) en hoofdstuk 2B van de Letsellijst (versie 1 november 2022) volgt dat de CSG het belangrijk vindt dat diagnoses zijn gesteld door bevoegde en bekwame hulpverleners. De CSG stelt daarom aan deze hulpverleners de eis dat ze een BIG-registratie, een NIP-dienstmerk met Basisaantekening Psychodiagnostiek (BAPD) of een NVO-registratie met Basisaantekening Diagnostiek (BAD) hebben (dit zijn bijvoorbeeld GZ-psychologen, psychotherapeuten of verpleegkundig specialisten GGZ voor psychisch letsel, of (huis)artsen voor fysiek letsel).
4.4. Voor een uitkering passend bij letselcategorie 3 is volgens de Letsellijst een diagnose door een hulpverlener die bevoegd en bekwaam is om een diagnose te stellen voor psychisch letsel vereist, gevolgd door een behandeling van 17 sessies of meer.
4.5. Naar het oordeel van de Afdeling mag de CSG bevoegdheidseisen stellen aan de hulpverleners die een diagnose stellen. Van belang daarvoor is dat door het stellen van deze eisen de kwaliteit en betrouwbaarheid van de gestelde diagnoses het beste wordt gewaarborgd. Weliswaar gelden er momenteel relatief lange wachtlijsten voor professionele psychische hulp, maar de CSG heeft op zitting toegelicht dat een slachtoffer een aanvullende aanvraag kan indienen nadat een bevoegd en bekwaam hulpverlener een diagnose heeft gesteld en een indicatie van het aantal behandelingen heeft gegeven.
4.6. Uit de overgelegde stukken volgt niet dat de POH-ggz in dit geval voldoet aan de vereisten die de CSG stelt aan de bevoegdheid en bekwaamheid van hulpverleners die een diagnose stellen. Op de website van de huisarts, waar [appellante] naar verwijst, is alleen algemene informatie te vinden over de POH-ggz. Uit de overgelegde verklaring van de huisarts van 10 juni 2024 waarin wordt gesproken van een DSM-classificatie volgt ook niet dat de POH-ggz bevoegd en bekwaam is, zoals vereist door de CSG. Verder volgt uit de overgelegde stukken niet dat een andere bevoegde en bekwame hulpverlener inmiddels een diagnose heeft gesteld. Het is aan de aanvrager van een uitkering om met behulp van objectieve informatie het ernstige letsel te onderbouwen.
4.7. De Afdeling volgt [appellante] niet in het betoog dat niet de diagnose, maar het aantal behandelingen bepalend is voor het vaststellen van de letselcategorie. Uit de letsellijst blijkt dat de vaststelling van een diagnose gevolgd door het aantal behandelingen bepalend is.
4.8. De Afdeling is dus met de rechtbank van oordeel dat de CSG geen uitkering passend bij letselcategorie 3 hoefde uit te keren.
4.9. Het betoog slaagt niet.
Brandstichting 27 november 2022
5. [appellante] betoogt verder dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat de CSG voor de brandstichting op 27 november 2022 geen uitkering uit het schadefonds hoefde toe te kennen. Volgens haar moet voor een afwijzing doorslaggevend zijn of de daders wisten dat zij niet aanwezig was bij de brandstichting. In dit geval was het louter toeval dat zij destijds niet thuis was.
5.1. Volgens paragraaf 1.1 van de Beleidsbundel wordt brandstichting als geweldsmisdrijf aangemerkt als met opzet brand is gesticht en hierbij levensgevaar of gevaar voor ernstig letsel van het slachtoffer is veroorzaakt. Verder veronderstelt de CSG op grond van paragraaf 1.2.3 ernstig psychisch letsel bij brandstichting, als door de brand direct levensgevaar of gevaar voor ernstig fysiek letsel is veroorzaakt voor het slachtoffer.
5.2. Volgens paragraaf 2A vooronderstelt de CSG ernstig psychisch letsel bij brandstichting, waarbij door de brand direct levensgevaar of gevaar voor ernstig fysiek letsel is veroorzaakt voor het slachtoffer. In dat geval kent de CSG een uitkering passend bij letselcategorie 2 toe.
5.3. Naar het oordeel van de Afdeling heeft de CSG - en in navolging daarvan de rechtbank - in dit geval ten onrechte aangenomen dat [appellante] geen slachtoffer is van een opzettelijk tegen haar gepleegd geweldsmisdrijf op 27 november 2022. De Afdeling betrekt hierbij nadrukkelijk dat slechts vijf dagen eerder brand is gesticht bij haar huis. Daarbij ontkomt de Afdeling niet aan de indruk dat na de niet al te succesvolle poging van vijf dagen eerder, de brandstichting in dit geval wel degelijk gericht was op het veroorzaken van direct levensgevaar of gevaar voor ernstig fysiek letsel voor [appellante].
5.4. Het voorgaande betekent dat aannemelijk is geworden dat [appellante] ook op 27 november 2022 slachtoffer is geweest van een opzettelijk gepleegd geweldsmisdrijf. De CSG had op basis van deze toedracht van het geweldsmisdrijf zonder beoordeling van medische informatie ernstig psychisch letsel moeten vooronderstellen.
5.5. Het betoog slaagt.
Samenloop
6. [appellante] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat de CSG niet onzorgvuldig heeft gehandeld door geen hogere uitkering toe te kennen vanwege verzwarende omstandigheden en samenloop. De rechtbank had daarbij waarde moeten toekennen aan de verklaringen van haar zus, de POH-ggz en de huisarts.
6.1. Volgens de toelichting op de Letsellijst is het meest ernstige letsel leidend voor de indeling in een letselcategorie. Deze letselcategorie bepaalt dan de hoogte van de uitkering. Bij minstens drie verschillende fysieke letsels die in dezelfde letselcategorie vallen, wordt de categorie met één verhoogd.
6.2. Uit de overgelegde stukken volgt niet dat [appellante] aan de brandstichting drie verschillende fysieke letsels heeft overgehouden. De verklaring van haar zus is geen objectieve medische informatie op grond waarvan de CSG een hogere uitkering had behoren toe te kennen.
6.3. Het betoog slaagt niet.
Conclusie
7. Het hoger beroep is gegrond. De Afdeling vernietigt de uitspraak van de rechtbank. De Afdeling doet wat de rechtbank had moeten doen, verklaart het beroep tegen het besluit van 16 augustus 2023 alsnog gegrond en vernietigt dat besluit voor zover de CSG daarin geen uitkering heeft toegekend voor de brandstichting op 27 november 2022. De Afdeling voorziet zelf in de zaak door te bepalen dat [appellante] een aanvullende uitkering van € 2.500,00 krijgt conform categorie 2, van de Letsellijst Schadefonds Geweldsmisdrijven en bepaalt dat haar uitspraak in zoverre in de plaats treedt van het vernietigde besluit.
8. De CSG moet de proceskosten vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 10 oktober 2024 in zaak nr. 23/5809;
III. verklaart het beroep gegrond;
IV. vernietigt het besluit van 16 augustus 2023 van de Commissie Schadefonds Geweldsmisdrijven voor zover zij daarin geen uitkering heeft toegekend voor de brandstichting op 27 november 2022;
V. bepaalt dat Commissie Schadefonds Geweldsmisdrijven aan [appellante] een aanvullende uitkering van € 2.500,00 toekent in overeenstemming met categorie 2, van de Letsellijst Schadefonds Geweldsmisdrijven;
VI. bepaalt dat deze uitspraak in zoverre in de plaats treedt van het vernietigde besluit;
VII. veroordeelt de Commissie Schadefonds Geweldsmisdrijven tot vergoeding van bij [appellante] in verband met de behandeling van het bezwaar, beroep en hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 4.922,00, geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatige verleende rechtsbijstand;
VIII. gelast dat de Commissie Schadefonds Geweldsmisdrijven aan [appellante] het door haar voor de behandeling van het beroep en het hoger beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 463,00 vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. C.M. Wissels, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. C. Kouidar, griffier.
w.g. Wissels
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Kouidar
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 30 juli 2025
1120