202406230/1/A2.
Datum uitspraak: 30 juli 2025
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend in [woonplaats],
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Limburg van 2 september 2024 in zaak nr. 21/1135 in het geding tussen:
[appellant]
en
het college van gedeputeerde staten van Limburg
Procesverloop
Bij besluit van 13 juli 2020 heeft het college een aanvraag van [appellant] om een tegemoetkoming in planschade afgewezen.
Bij besluit van 12 maart 2021 heeft het college het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 2 september 2024 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
De Afdeling heeft de zaak op een hybride zitting behandeld op 13 juni 2025, waar [appellant], vertegenwoordigd door mr. L. van Nieuwenhuizen, advocaat in Apeldoorn, en het college, vertegenwoordigd door mr. L.A. Jager, mr. N.J.K. Eipe en V. Gustings zijn verschenen.
Overwegingen
Inleiding
1. [appellant] woont aan de [locatie] in [woonplaats]. Hij heeft bij het college een aanvraag om een tegemoetkoming in schade als bedoeld in artikel 6.1 van de Wet ruimtelijke ordening (hierna: Wro) ingediend. Deze aanvraag houdt verband met het Provinciaal Inpassingsplan Buitenring Parkstad Limburg 2012 (hierna: het inpassingsplan) dat op 11 maart 2015 (hierna: de peildatum) in werking is getreden. De schade bestaat volgens [appellant] uit waardevermindering per peildatum van zijn woning en het betreffende perceel (hierna: de onroerende zaak). De onroerende zaak ligt op een afstand van ongeveer 400 meter van de inmiddels gerealiseerde Buitenring Parkstad Limburg. Het college heeft de aanvraag afgewezen en deze afwijzing in bezwaar gehandhaafd. De nog van belang zijnde reden hiervoor is volgens het college dat de waardevermindering van de onroerende zaak volledig onder het normale maatschappelijke risico valt, waarbij het college is uitgegaan van een drempel van 3% van de waarde van de onroerende zaak op de peildatum onder het oude planologische regime. De rechtbank heeft het besluit van het college in stand gelaten. [appellant] is het hier niet mee eens.
Overgangsrecht inwerkingtreding Omgevingswet
2. Op 1 januari 2024 is de Wro ingetrokken en is de Omgevingswet in werking getreden. In artikel 4.19 van de Invoeringswet Omgevingswet heeft de wetgever regels van overgangsrecht gegeven voor een verzoek om vergoeding van schade die is geleden door de inwerkingtreding van een besluit als bedoeld in artikel 6.1, tweede lid, aanhef en onder a, b, e of f, van de Wro. In het derde lid is bepaald dat het oude recht van toepassing blijft op het verzoek om schadevergoeding tot het besluit op dat verzoek onherroepelijk wordt en, bij toewijzing van het verzoek, de toegewezen schadevergoeding volledig is betaald.
2.1. De door [appellant] in de aanvraag aangewezen oorzaak van de gestelde schade is een besluit als bedoeld in artikel 6.1, tweede lid, aanhef en onder a, van de Wro. Dat betekent dat in dit geval de Wro, zoals die gold vóór 1 januari 2024, van toepassing blijft.
Hoger beroep [appellant] en de beoordeling ervan
3. De gronden die [appellant] in hoger beroep heeft aangevoerd zijn zo goed als een herhaling van de gronden die hij in beroep heeft aangevoerd. De rechtbank is gemotiveerd op die gronden ingegaan. [appellant] heeft geen redenen aangevoerd waarom de gemotiveerde beoordeling van die gronden in de aangevallen uitspraak onjuist of onvolledig zou zijn. De Afdeling kan zich vinden in het oordeel van de rechtbank en in de in 16 en 18 opgenomen overwegingen, waarop dat oordeel is gebaseerd. De Afdeling voegt daaraan het volgende toe.
3.1. [appellant] heeft gesteld dat hij zelf een geluidsbelasting van rond de 60 dB aan de zuidgevel van zijn gevel heeft gemeten. Daargelaten dat hiervan geen stukken zijn overgelegd, is onduidelijk hoe en onder welke omstandigheden deze meting is verricht. Reeds om deze reden komt aan die meting geen betekenis toe. Het college heeft verder gemotiveerd toegelicht dat rekening is gehouden met de door [appellant] gestelde bijzondere omstandigheden, zoals de grootte van de tuin en de locatie van de onroerende zaak. [appellant] heeft niet onderbouwd waarom deze omstandigheden tot een andere uitkomst hadden moeten leiden. Het college heeft tot slot gemotiveerd toegelicht dat, voor zover al sprake is van een steile helling als gevolg van het niet afgraven van een heuvel en voor zover dit tot meer geluidsoverlast leidt, deze buiten het plangebied van het (schadeveroorzakende) inpassingsplan valt.
Conclusie
4. Het hoger beroep is ongegrond. De Afdeling bevestigt de uitspraak van de rechtbank.
5. Het college hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. J.A.W. Scholten-Hinloopen, voorzitter, en mr. G.O. van Veldhuizen en mr. J. Schipper-Spanninga, leden, in tegenwoordigheid van mr. S. Yildiz, griffier.
w.g. Scholten-Hinloopen
voorzitter
w.g. Yildiz
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 30 juli 2025
452-594