202405243/1/A2.
Datum uitspraak: 30 juli 2025
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
1. [appellant sub 1], wonend in IJsselstein,
2. [appellant sub 2A] en [appellant sub 2B] (hierna gezamenlijk en in enkelvoud: [appellant sub 2A]), beiden wonend in IJsselstein,
appellanten,
en
het college van burgemeester en wethouders van IJsselstein,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 22 januari 2021 heeft het college twee parkeerplaatsen op het Herteveld in IJsselstein aangewezen voor het opladen van elektrische personenauto’s.
Bij besluiten van 9 juli 2024 heeft het college de door [appellant sub 1] en [appellant sub 2A] daartegen gemaakte bezwaren opnieuw ongegrond verklaard.
Tegen deze besluiten hebben [appellant sub 1] en [appellant sub 2A] beroep ingesteld.
Het college heeft verweerschriften ingediend.
De Afdeling heeft de zaak op een zitting behandeld op 28 april 2025, waar [appellant sub 1], vertegenwoordigd door mr. M. Boes, advocaat te Nijmegen, [appellant sub 2A] en het college, vertegenwoordigd door mr. J.J. Vogel, zijn verschenen.
Overwegingen
1. [appellant sub 1] woont aan het [locatie 1] in IJsselstein. [appellant sub 2A] woont aan het [locatie 2] in IJsselstein.
2. In het besluit van 22 januari 2021 heeft het college opgesomd welke belangen met het verkeersbesluit worden gediend. Dit zijn het waarborgen van de optimale benutting van de openbare oplaadvoorziening, het waarborgen van de bruikbaarheid van de weg, het beperken van de door het verkeer veroorzaakte overlast, hinder en schade en gevolgen voor het milieu en het bevorderen van een doelmatig of zuinig energieverbruik. Het college is niet op andere punten ingegaan.
3. Bij besluiten van 24 augustus 2021 heeft het college de door [appellant sub 1] en [appellant sub 2A] tegen het besluit van 22 januari 2021 gemaakte bezwaren ongegrond verklaard. Bij uitspraak van 7 februari 2022 heeft de rechtbank Midden-Nederland de door [appellant sub 1] en [appellant sub 2A] daartegen ingestelde beroepen gegrond verklaard, die besluiten vernietigd en het college opgedragen om nieuwe besluiten op de bezwaren van [appellant sub 1] en [appellant sub 2A] te nemen. De rechtbank heeft geoordeeld dat het college ten onrechte niet heeft onderzocht of de nadelige gevolgen van de keuze van de locatie van de parkeerplekken voor [appellant sub 1] en [appellant sub 2A] niet onevenredig zijn. Naar aanleiding van de uitspraak van de rechtbank heeft het college op 8 maart 2022 nieuwe besluiten genomen. Het college stelt daarin dat er geen ruimte is voor een belangenafweging. Bij uitspraak van 22 mei 2024, ECLI:NL:RVS:2024:2123, heeft de Afdeling het door het college tegen de uitspraak van 7 februari 2022 ingestelde hoger beroep ongegrond verklaard, die uitspraak bevestigd, de door [appellant sub 1] en [appellant sub 2A] tegen de besluiten van 8 maart 2022 ingestelde beroepen gegrond verklaard, deze besluiten vernietigd wegens schending van artikel 3:2 en artikel 7:12, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb), het college opgedragen nieuwe besluiten te nemen en bepaald dat tegen die besluiten alleen bij haar beroep kan worden ingesteld. Besluiten van 9 juli 2024
4. Het college heeft de volgende overwegingen aan de besluiten van 9 juli 2024 ten grondslag gelegd.
Doelstelling
4.1. Het college beoogt door middel van het verkeersbesluit te waarborgen dat de laadpaal effectief kan worden gebruikt voor het laden van elektrische voertuigen.
Verkeersbelangen
4.2. De verkeersbelangen die met het verkeersbesluit zijn gediend, zijn het waarborgen van de bruikbaarheid van de weg en het beperken van door het verkeer veroorzaakte milieuschade, zoals vermeld in respectievelijk artikel 2, eerste lid, aanhef en onder c, en artikel 2, tweede lid, aanhef en onder a, van de Wegenverkeerswet 1994 (hierna: Wvw 1994).
Belangenafweging
4.3. De bezwaren van [appellant sub 1] en [appellant sub 2A] zijn van algemene aard en gelden voor meer weggebruikers en buurtbewoners. [appellant sub 1] en [appellant sub 2A] hebben geen bijzondere of individuele belangen aangevoerd.
Beroepsgronden en beoordeling
Zorgvuldigheid van de voorbereiding van het besluit.
5. [appellant sub 1] en [appellant sub 2A] betogen dat het college de besluiten van 9 juli 2024 onzorgvuldig heeft voorbereid. Zij voeren aan dat het college geen gedegen onderzoek heeft gedaan naar de parkeerdruk. De resultaten van het onderzoek naar de parkeerdruk in 2023 zijn onvoldoende inzichtelijk. Omdat dit onderzoek in een vakantieperiode is uitgevoerd, is het geen representatief onderzoek.
5.1. De Afdeling is van oordeel dat het college bij de voorbereiding van de besluiten van 9 juli 2024 de nodige kennis over de relevante feiten heeft vergaard. In die besluiten zijn de resultaten van een in juni 2023 verricht onderzoek naar de parkeerdruk opgenomen. Uit de betogen van [appellant sub 1] en [appellant sub 2A] volgt niet dat de resultaten van dit onderzoek niet representatief zijn. Het onderzoek is immers buiten de vakantieperiode uitgevoerd. Voor zover de tabel met de resultaten van het onderzoek onduidelijk is, heeft het college op de zitting bij de Afdeling voldoende uitgelegd hoe de tabel moet worden gelezen.
Het betoog slaagt niet.
Evenredigheid
6. [appellant sub 1] en [appellant sub 2A] betogen dat het college in strijd met het evenredigheidsbeginsel heeft gehandeld. [appellant sub 1] en [appellant sub 2A] voeren aan dat het college niet heeft gemotiveerd waarom voor het Herteveld is gekozen als geschikte locatie voor het aanwijzen van twee gereserveerde parkeerplaatsen voor het opladen van elektrische personenauto’s. Dit had wel gemoeten. [appellant sub 1] en [appellant sub 2A] verwijzen naar rechtsoverweging 5.1 van de uitspraak van de Afdeling van 22 mei 2024. Het is onduidelijk waarom het college niet heeft gekozen voor eerder in de procedure aangedragen alternatieve locaties. [appellant sub 1] en [appellant sub 2A] voeren ten tweede aan dat zij overlast ervaren door de toegenomen parkeerdruk in de straat. De parkeerplaatsen zijn voortdurend bezet. De verkeersbewegingen in de smalle en doodlopende straat zijn toegenomen. Dit brengt verkeersonveilige situaties met zich mee, vooral voor kwetsbare personen, zoals kinderen die in en rondom de speeltuin spelen. Hoewel de parkeerplaatsen al bestonden, verandert het gebruik aanzienlijk door de geplaatste laadpaal. De laadpaal trekt extra verkeer aan van buiten de directe omgeving. Daarnaast ervaren [appellant sub 1] en [appellant sub 2A] hinder door de gebruikers van de laadpaal. Het belang van het verkeersbesluit weegt niet op tegen de belangen van [appellant sub 1] en [appellant sub 2A].
6.1. Het college heeft beoordelingsruimte bij de beantwoording van de vraag wat nodig is ter bescherming van de verkeersbelangen genoemd in artikel 2, eerste en tweede lid, van de Wvw 1994. Het college moet dit naar behoren motiveren. Afhankelijk van de beroepsgronden gaat de bestuursrechter in op de vraag of de manier waarop het college van die beoordelingsruimte gebruik heeft gemaakt in overeenstemming is met het recht. Daarbij moet de bestuursrechter nagaan of het college redelijkerwijs de beoordelingsruimte op die manier heeft kunnen invullen. Nadat het college heeft vastgesteld wat naar zijn oordeel nodig is, gelet op de betrokken verkeersbelangen, moet het de uitkomst van die beoordeling afwegen tegen de voor een of meer belanghebbenden nadelige gevolgen van het besluit. Bij die afweging heeft het college beslisruimte. De bestuursrechter gaat niet na of hij in het concrete geval tot hetzelfde besluit zou zijn gekomen. De bestuursrechter beoordeelt aan de hand van de beroepsgronden of de (uitkomst van de) belangenafweging niet onevenredig is in verhouding tot de met dat besluit te dienen doelen (artikel 3:4, tweede lid, van de Awb).
6.2. De Afdeling heeft in rechtsoverweging 5.1 van de uitspraak van 22 mei 2024 geoordeeld dat het college zijn verantwoordelijkheid als bestuursorgaan bij het nemen van een verkeersbesluit heeft miskend door de locatiekeuze geheel te laten bij de civielrechtelijke afweging die het college als grondeigenaar heeft gemaakt bij de plaatsing van de laadpaal. Dit betekent dat het college, voordat het in een verkeersbesluit parkeerplaatsen aanwijst voor het opladen van elektrische personenauto’s, moet onderzoeken of de betreffende locatie geschikt is voor het plaatsen van een laadpaal. Het college heeft in de besluiten van 9 juli 2024 alsnog voldoende gemotiveerd waarom het voor de betreffende locatie heeft gekozen en waarom deze locatie in het licht van alle betrokken belangen geschikt is. Het college heeft bijvoorbeeld bij de besluitvorming betrokken dat een omwonende de laadpaal heeft aangevraagd. Uit wat [appellant sub 1] en [appellant sub 2A] hebben aangevoerd, volgt niet dat de locatie van de laadpaal ongeschikt is. Voor dat oordeel is in ieder geval niet voldoende dat, volgens [appellant sub 1] en [appellant sub 2A], het college ook op andere locaties laadpalen had kunnen (laten) plaatsen. Overigens is op de zitting gebleken dat, gelet op de milieudoelstellingen, ook op de alternatieve locaties inmiddels laadpalen zijn geplaatst.
Verder valt uit de betogen van [appellant sub 1] en [appellant sub 2A] niet af te leiden dat de gestelde nadelige gevolgen van het verkeersbesluit onevenredig zijn in verhouding tot de met dat besluit te dienen doelen. De Afdeling vindt daarbij onder meer van belang dat het college heeft gemotiveerd dat de toename van het aantal verkeersbewegingen van en naar de laadpaal marginaal is. Het college schat dat er door de laadpaal acht tot tien extra verkeersbewegingen plaatsvinden. [appellant sub 1] en [appellant sub 2A] hebben dit niet bestreden. Er is geen aanleiding om aan te nemen dat deze extra verkeersbewegingen voor [appellant sub 1] en [appellant sub 2A] onevenredig nadeel veroorzaken. De Afdeling acht verder van belang dat uit het onderzoek valt af te leiden dat er meestal parkeerplaatsen beschikbaar zijn en dat het slechts een enkele keer voorkomt dat alle parkeerplaatsen bezet zijn.
Het betoog slaagt niet.
Conclusie
7. De beroepen zijn ongegrond.
8. Het college hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
verklaart de beroepen ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. N. Verheij, voorzitter, en mr. J.Th. Drop en mr. J.C.A. de Poorter, leden, in tegenwoordigheid van mr. R.J.R. Hazen, griffier.
w.g. Verheij
voorzitter
w.g. Hazen
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 30 juli 2025
452-1033