202405230/1/A2.
Datum uitspraak: 30 juli 2025
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant], wonend in IJsselstein,
appellant,
en
het college van burgemeester en wethouders van IJsselstein,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 19 april 2022 heeft het college twee parkeerplaatsen aan de Praagsingel in IJsselstein, ter hoogte van de [locatie], aangewezen voor het opladen van elektrische personenauto’s.
Bij besluit van 9 juli 2024 heeft het college het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar opnieuw ongegrond verklaard.
Tegen dit besluit heeft [appellant] beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De Afdeling heeft de zaak op een zitting behandeld op 28 april 2025, waar het college, vertegenwoordigd door mr. J.J. Vogel, is verschenen.
Overwegingen
1. [appellant] woont aan de [locatie] in IJsselstein.
2. In het besluit van 19 april 2022 heeft het college het belang om het gebruik van de laadpaal te garanderen uitsluitend afgewogen tegen de lokale parkeerdruk. Het college is niet op andere punten ingegaan, omdat die verband houden met de keuze van de locatie van de laadpaal. Volgens het college is die locatie in het kader van dit verkeersbesluit een vaststaand gegeven en niet iets om in de belangenafweging te betrekken.
3. Bij besluit van 18 oktober 2022 heeft het college het door [appellant] tegen het besluit van 19 april 2022 gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Bij uitspraak van 14 december 2023 heeft de rechtbank Midden-Nederland het door [appellant] daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, het besluit van 18 oktober 2022 vernietigd en het college opgedragen een nieuw besluit op het bezwaar van [appellant] te nemen. De rechtbank heeft geoordeeld dat het college ten onrechte niet heeft onderzocht of de nadelige gevolgen van de keuze van de locatie van de parkeerplekken voor [appellant] niet onevenredig zijn. Naar aanleiding van de uitspraak van de rechtbank heeft het college op 9 januari 2024 een nieuw besluit genomen. Het college stelt daarin dat er geen ruimte is voor een belangenafweging. Bij uitspraak van 22 mei 2024, ECLI:NL:RVS:2024:2124, heeft de Afdeling het door het college tegen de uitspraak van 14 december 2023 ingestelde hoger beroep ongegrond verklaard, deze uitspraak bevestigd, het door [appellant] tegen het besluit van 9 januari 2024 ingestelde beroep gegrond verklaard, dit besluit vernietigd wegens schending van artikel 3:2 en artikel 7:12, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb), het college opgedragen een nieuw besluit te nemen en bepaald dat tegen dat besluit alleen bij haar beroep kan worden ingesteld. Besluit van 9 juli 2024
4. Het college heeft de volgende overwegingen aan het besluit van 9 juli 2024 ten grondslag gelegd.
Doelstelling
4.1. Het college beoogt door middel van het verkeersbesluit te waarborgen dat de laadpaal effectief kan worden gebruikt voor het laden van elektrische voertuigen.
Verkeersbelangen
4.2. De verkeersbelangen die met het verkeersbesluit zijn gediend, zijn het waarborgen van de bruikbaarheid van de weg en het beperken van door het verkeer veroorzaakte milieuschade, zoals vermeld in respectievelijk artikel 2, eerste lid, aanhef en onder c, en artikel 2, tweede lid, aanhef en onder a, van de Wegenverkeerswet 1994 (hierna: Wvw 1994).
Belangenafweging
4.3. De bezwaren van [appellant] zijn van algemene aard en gelden voor meer weggebruikers en buurtbewoners. [appellant] heeft geen bijzondere of individuele belangen aangevoerd.
Beroepsgronden en beoordeling
Zorgvuldigheid van de voorbereiding van het besluit
5. [appellant] betoogt dat het college het besluit van 9 juli 2024 niet zorgvuldig heeft voorbereid. [appellant] voert aan dat het college de resultaten van een in juni 2023 verricht onderzoek naar de parkeerdruk in de Praagsingel niet aan dat besluit ten grondslag heeft mogen leggen. Dit is geen representatief onderzoek, omdat het in de vakantieperiode heeft plaatsgevonden. Daarnaast heeft het college de resultaten van het onderzoek onvoldoende inzichtelijk gemaakt.
5.1. De Afdeling is van oordeel dat het college bij de voorbereiding van het besluit van 9 juli 2024 de nodige kennis over de relevante feiten heeft vergaard. In dit besluit zijn de resultaten van een in juni 2023 verricht onderzoek naar de parkeerdruk opgenomen. Uit het betoog van [appellant] volgt niet dat de resultaten van dat onderzoek niet representatief zijn. Het onderzoek is buiten de vakantieperiode uitgevoerd. Voor zover de tabel met de resultaten van het onderzoek onduidelijk is, heeft het college op de zitting bij de Afdeling voldoende uitgelegd hoe de tabel moet worden gelezen.
Het betoog slaagt niet.
Evenredigheid
6. [appellant] betoogt dat het besluit van 9 juli 2024 in strijd is met het evenredigheidsbeginsel. [appellant] voert aan dat het college onvoldoende heeft gemotiveerd dat er geen alternatief voor de locatie van de laadpalen is. Het is onduidelijk waarom het college niet heeft gekozen voor alternatieve locaties. [appellant] voert ten tweede aan dat hij overlast ervaart door de toegenomen parkeerdruk in de straat. Daarnaast ervaart hij hinder door de gebruikers van de laadpalen en leidt het verkeersbesluit tot verrommeling van de openbare ruimte.
6.1. Het college heeft beoordelingsruimte bij de beantwoording van de vraag wat nodig is ter bescherming van de verkeersbelangen genoemd in artikel 2, eerste en tweede lid, van de Wvw 1994. Het college moet dit naar behoren motiveren. Afhankelijk van de beroepsgronden gaat de bestuursrechter in op de vraag of de manier waarop het college van die beoordelingsruimte gebruik heeft gemaakt in overeenstemming is met het recht. Daarbij moet de bestuursrechter nagaan of het college redelijkerwijs de beoordelingsruimte op die manier heeft kunnen invullen. Nadat het college heeft vastgesteld wat naar zijn oordeel nodig is, gelet op de betrokken verkeersbelangen, moet het de uitkomst van die beoordeling afwegen tegen de voor een of meer belanghebbenden nadelige gevolgen van het besluit. Bij deze afweging heeft het college beslisruimte. De bestuursrechter gaat niet na of hij in het concrete geval tot hetzelfde besluit zou zijn gekomen. De bestuursrechter beoordeelt aan de hand van de beroepsgronden of de (uitkomst van de) belangenafweging die ten grondslag ligt aan het besluit niet onevenredig is in verhouding tot de met dat besluit te dienen doelen (artikel 3:4, tweede lid, van de Awb).
6.2. Het college heeft voldoende gemotiveerd waarom voor deze locatie is gekozen. Daarbij heeft het college betrokken dat, zoals op de zitting is toegelicht, een omwonende de laadpaal heeft aangevraagd. Uit wat [appellant] heeft aangevoerd, volgt niet dat de locatie van de laadpaal ongeschikt is. Voor dat oordeel is in ieder geval niet voldoende dat, volgens [appellant], het college de laadpalen ook op andere locaties had kunnen (laten) plaatsen. Overigens is op de zitting gebleken dat, gelet op de milieudoelstellingen, ook op de alternatieve locaties inmiddels laadpalen zijn geplaatst.
Verder valt uit het betoog van [appellant] niet af te leiden dat de gestelde nadelige gevolgen van het verkeersbesluit onevenredig zijn in verhouding tot de met dat besluit te dienen doelen. Uit de resultaten van het onderzoek blijkt dat vrijwel altijd een parkeerplaats in de nabijheid van de woning van [appellant] beschikbaar is. Het komt slechts een enkele keer voor dat alle parkeerplaatsen bezet zijn. Verder heeft [appellant] de gestelde hinder en verrommeling niet in objectieve zin onderbouwd. Het college heeft bij de belangenafweging meer gewicht mogen toekennen aan de belangen die met het besluit van 9 juli 2024 zijn gediend, dan aan de belangen van [appellant].
Het betoog slaagt niet.
Conclusie
7. Het beroep is ongegrond.
8. Het college hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. N. Verheij, voorzitter, en mr. J.Th. Drop en mr. J.C.A. de Poorter, leden, in tegenwoordigheid van mr. R.J.R. Hazen, griffier.
w.g. Verheij
voorzitter
w.g. Hazen
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 30 juli 2025
452-1033