ECLI:NL:RVS:2025:3559

Raad van State

Datum uitspraak
30 juli 2025
Publicatiedatum
30 juli 2025
Zaaknummer
202300730/1/R3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen verlening omgevingsvergunning voor sloop tankstation en verwijdering verharding

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de Stichting Platform Keelbos tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland, die op 23 december 2022 het beroep van de Stichting ongegrond verklaarde. De Stichting had bezwaar gemaakt tegen de omgevingsvergunning die op 24 februari 2021 door het college van burgemeester en wethouders van Tynaarlo was verleend voor het slopen van een tankstation en het verwijderen van de verharding op het perceel N34 106 in Zuidlaren. De Stichting betoogde dat de parkeerplaatsen die bij het tankstation hoorden, onderdeel uitmaakten van de openbare weg en dat deze niet zonder een besluit van de gedeputeerde staten van de provincie Drenthe aan de openbaarheid mochten worden onttrokken. De rechtbank oordeelde dat het college de vergunning terecht had verleend, omdat er geen aanlegvergunningplicht was voor het verwijderen van de verharding met de parkeerplaatsen, en dat de Stichting niet kon aantonen dat de vergunning in strijd was met het bestemmingsplan.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaak op 20 juni 2025 behandeld. De Stichting was vertegenwoordigd door gemachtigden, terwijl het college werd vertegenwoordigd door mr. R.I. Waijer en mr. L. Siewes. De Afdeling heeft overwogen dat de verlening van de omgevingsvergunning niet impliceert dat er geen andere benodigde besluiten, zoals op grond van de Wegenwet, nodig zijn voor het onttrekken van de parkeerplaatsen aan de openbaarheid. De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat het college de omgevingsvergunning mocht verlenen en dat het hoger beroep ongegrond is. De uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd.

Uitspraak

202300730/1/R3.
Datum uitspraak: 30 juli 2025
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
Stichting Platform Keelbos, gevestigd in Nuth,
appellante,
tegen de uitspraak van de rechtbank Noord­-Nederland van 23 december 2022 in zaak nr. 21/2521 in het geding tussen:
de Stichting
en
het college van burgemeester en wethouders van Tynaarlo
Procesverloop
Bij besluit van 24 februari 2021 heeft het college aan [partij] omgevingsvergunning verleend voor het slopen van een tankstation en het verwijderen van de verharding op het perceel N34 106 in Zuidlaren.
Bij besluit van 6 juli 2021 heeft het college het door de Stichting daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 23 december 2022 heeft de rechtbank het door de Stichting daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft de Stichting hoger beroep ingesteld.
De Stichting heeft een nader stuk ingediend.
De Afdeling heeft de zaak behandeld op een zitting van 20 juni 2025, waar de Stichting, vertegenwoordigd door [gemachtigde A] en [gemachtigde B], en het college, vertegenwoordigd door mr. R.I. Waijer en mr. L. Siewes, zijn verschenen.
Overwegingen
Overgangsrecht inwerkingtreding Omgevingswet
1.       Op 1 januari 2024 zijn de Omgevingswet en de Invoeringswet Omgevingswet in werking getreden. Voor de beoordeling van het hoger beroep blijft het recht zoals dat gold vóór 1 januari 2024 van toepassing.
Inleiding
2.       Langs de provinciale weg N34 was een tankstation met vier parkeerplaatsen aanwezig. Het college heeft een omgevingsvergunning verleend om het tankstation te slopen. Ook de verhardingen zouden worden verwijderd. De Stichting is het niet eens met de verlening van de omgevingsvergunning, omdat het terrein door het verdwijnen van de parkeerplaatsen niet langer kan worden gebruikt als homo-ontmoetingsplaats.
Beoordeling hoger beroep
3.       De Stichting betoogt dat de parkeerplaatsen onderdeel uitmaakten van de openbare weg, en dat deze niet zonder besluit van gedeputeerde staten van de provincie Drenthe aan de openbaarheid mochten worden onttrokken. Gedeputeerde staten hebben hierover geen besluit genomen. Door de gevraagde omgevingsvergunning te verlenen, heeft het college deze onttrekking ten onrechte toegestaan geacht en heeft de Stichting niet in rechte tegen die onttrekking kunnen opkomen. De rechtbank heeft dit miskend, aldus de Stichting. Op de zitting heeft de Stichting verder naar voren gebracht dat er feitelijk meer verharding is verwijderd dan waar vergunning voor is verleend.
4.       Het gaat in dit geding uitsluitend om de vraag of het college de gevraagde omgevingsvergunning mocht verlenen. De vraag of werkzaamheden hebben plaatsgevonden die verder gaan dan wat de vergunning mogelijk maakte, is in deze procedure niet aan de orde.
5.       Het betreft een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder b, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (hierna: de Wabo), ook aanlegvergunning genoemd. Zo'n aanlegvergunning is alleen nodig voor zover dat (voor zover hier van belang) in het bestemmingsplan is bepaald. Uit artikel 2.11, eerste lid, van de Wabo volgt dat een aanlegvergunning alleen wordt geweigerd als het werk of de werkzaamheid in strijd is met het bestemmingsplan of met regels die zijn gesteld in de provinciale omgevingsverordening die noodzakelijk zijn om te voorkomen dat in de verordening begrepen gronden of bouwwerken minder geschikt worden voor de verwezenlijking van het doel van de verordening zolang geen bestemmingsplan of beheersverordening als bedoeld in het tweede lid in werking is getreden.
6.       In artikel 36, lid 36.4, onder a, van het bestemmingsplan "Buitengebied Tynaarlo, partiële herziening" is een aanlegvergunning voorgeschreven voor onder meer het verwijderen van een bestaande fundering vanwege de geldende dubbelbestemming "Waarde - Archeologische verwachting 2".
In hetzelfde lid, onder c, staat aan welke criteria het college een aanvraag om omgevingsvergunning moet toetsen. De beoordelingscriteria luiden:
"1. de vergunning kan slechts worden verleend voor zover de archeologische waarden niet onevenredig worden aangetast, wat moet blijken uit een onderzoek dat de aanvrager bij de aanvraag voor een omgevingsvergunning als bedoeld sub a moet overleggen. In het onderzoek moeten de archeologische waarden van de gronden waarop de aanvraag betrekking heeft naar het oordeel van het bevoegd gezag voldoende zijn vastgesteld. Als het onderzoek daarvoor aanleiding geeft, moet op advies van de erkend archeoloog zo nodig een opgraving plaatsvinden;
2. het overleggen van een onderzoek is niet nodig als naar het oordeel van het bevoegd gezag de archeologische waarde van het terrein in andere beschikbare informatie voldoende is vastgesteld."
7.       De rechtbank heeft terecht overwogen dat voor het verwijderen van de verharding met de parkeerplaatsen in het bestemmingsplan geen aanlegvergunningplicht is opgenomen. Dat was alleen voorgeschreven voor het verwijderen van de fundering van het voormalige tankstation, in verband met archeologische waarden. De Stichting betwist niet dat de criteria in artikel 36, lid 36.4, onder c, van de planregels geen aanleiding gaven om de gevraagde vergunning voor het verwijderen van de fundering te weigeren.
8.       Anders dan de Stichting betoogt, omvat de aanlegvergunning geen toestemming om een weg aan de openbaarheid te onttrekken. De verlening van de aanlegvergunning impliceert ook niet dat een besluit over onttrekking aan de openbaarheid op grond van de Wegenwet niet (langer) nodig is om de parkeerplaatsen feitelijk te mogen verwijderen. De aanlegvergunning gaat daar niet over. Voor zover zo'n besluit nodig was en ontbreekt, is het een kwestie van handhaving, en vormde dat geen grond waarop het college de aanlegvergunning kon of moest weigeren.
9.       Anders dan de Stichting betoogt, hoefde het college de aanvraag ook niet door te zenden in verband met eventuele andere benodigde besluitvorming. De aanvraag betrof alleen een aanvraag om een aanlegvergunning. Het was niet de taak van het college om bij de beoordeling van deze aanvraag na te gaan of voor de werkzaamheden mogelijk ook een besluit op grond van de Wegenwet nodig was, en de aanvraag mede te beschouwen als een verzoek om een dergelijk besluit.
10.     Gelet op het voorgaande heeft de rechtbank terecht geen aanleiding gevonden voor het oordeel dat het college de gevraagde omgevingsvergunning niet had mogen verlenen. Het betoog slaagt niet.
Conclusie
11.     Het hoger beroep is ongegrond. De Afdeling bevestigt de uitspraak van de rechtbank.
12.     Het college hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. C.H. Bangma, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. J.N. Witsen, griffier.
w.g. Bangma
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Witsen
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 30 juli 2025