ECLI:NL:RVS:2025:3565

Raad van State

Datum uitspraak
30 juli 2025
Publicatiedatum
30 juli 2025
Zaaknummer
202303529/1/A2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake compensatie kinderopvangtoeslag en institutionele vooringenomenheid

In deze zaak heeft [appellante] hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland, die op 21 april 2023 het beroep van [appellante] tegen een besluit van de Dienst Toeslagen ongegrond verklaarde. Dit besluit, genomen op 14 februari 2022, weigerde compensatie voor institutionele vooringenomenheid met betrekking tot de kinderopvangtoeslag over de jaren 2008 tot en met 2013. De Dienst Toeslagen had eerder, op 12 maart 2020, een verzoek van [appellante] tot herbeoordeling ontvangen, waarop zij advies vroeg aan de Commissie van Wijzen. Deze commissie concludeerde dat er geen fouten waren gemaakt in de beoordeling van de kinderopvangtoeslag van [appellante]. De Dienst Toeslagen volgde dit advies en verklaarde het verzoek om compensatie ongegrond, wat door [appellante] werd bestreden.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaak op 8 juli 2025 behandeld. De kern van het geschil was of de Dienst Toeslagen in de periode van 19 november 2008 tot en met 31 december 2008 institutioneel vooringenomen had gehandeld door de kinderopvangtoeslag voor die periode op nihil vast te stellen. De Afdeling oordeelde dat de Dienst Toeslagen niet in strijd met de wet had gehandeld, aangezien [appellante] niet voldoende bewijs had geleverd voor haar aanspraak op de toeslag. De Afdeling bevestigde de uitspraak van de rechtbank en verklaarde het hoger beroep ongegrond. Tevens werd bepaald dat de Dienst Toeslagen geen proceskosten hoefde te vergoeden.

Uitspraak

202303529/1/A2.
Datum uitspraak: 30 juli 2025
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellante], wonend in [woonplaats],
appellante,
tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-­Nederland van 21 april 2023 in zaak nr. 22/2733 in het geding tussen:
[appellante]
en
de Dienst Toeslagen (voorheen: de Belastingdienst/Toeslagen).
Procesverloop
Bij besluit van 14 februari 2022 heeft de Dienst Toeslagen, voor zover hier van belang, het verzoek van [appellante] om compensatie vanwege institutionele vooringenomenheid ten aanzien van het toeslagjaar 2008 tot en met 2013 afgewezen.
Bij besluit van 6 juli 2022 heeft de Dienst Toeslagen het door [appellante] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 21 april 2023 heeft de rechtbank het door [appellante] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft [appellante] hoger beroep ingesteld.
De Dienst Toeslagen heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
De Afdeling heeft de zaak op een zitting behandeld op 8 juli 2025, waar de Dienst Toeslagen, vertegenwoordigd door [gemachtigden], is verschenen.
Overwegingen
Inleiding
1.       [appellante] heeft op 12 maart 2020 bij de Dienst Toeslagen een verzoek gedaan tot herbeoordeling van haar kinderopvangtoeslag over 2008 tot en met 2013. De Dienst Toeslagen heeft opnieuw naar de jaren 2008 tot en met 2013 gekeken en advies gevraagd aan de Commissie van Wijzen. Deze commissie heeft geadviseerd dat er in het geval van [appellante] tussen 2008 en 2013 geen fouten zijn gemaakt door de Dienst Toeslagen in de beoordeling van haar kinderopvangtoeslag. De Dienst Toeslagen heeft dit advies overgenomen en geconcludeerd dat van institutioneel vooringenomen handelen om die reden geen sprake was. Het verzoek om compensatie heeft de Dienst Toeslagen daarom afgewezen. Het bezwaar van [appellante] tegen dit besluit heeft de Dienst Toeslagen ongegrond verklaard.
2.       In geschil is of de Dienst Toeslagen institutioneel vooringenomen heeft gehandeld in de periode van 19 november 2008 tot en met 31 december 2008 door de kinderopvangtoeslag voor die periode op nihil vast te stellen.
3.       Met de rechtbank is de Afdeling van oordeel dat het handelen van de Dienst Toeslagen niet gelijk kan worden gesteld met institutionele vooringenomenheid als bedoeld in artikel 2.1 van de Wht. De Dienst Toeslagen heeft de kinderopvangtoeslag voor het jaar 2008 gedeeltelijk herzien omdat [appellante] niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij hier het volledige jaar recht op had. Bij brief van 8 september 2010 heeft de Dienst Toeslagen [appellante] in de gelegenheid gesteld om de ontbrekende stukken aan te vullen. Hierbij was geen sprake van het opvragen van grote hoeveelheden bewijsstukken over een of meerdere jaren gevolg door een zerotolerance-onderzoek naar fouten. De Dienst Toeslagen heeft de kinderopvangtoeslag slechts op nihil gesteld voor de beperkte periode waarover [appellante] geen onderbouwing heeft aangeleverd. Met de rechtbank is de Afdeling daarom van oordeel dat [appellante] niet in aanmerking komt voor compensatie op grond van artikel 2.1 van de Wht.
4.       Het hoger beroep is ongegrond. De Afdeling bevestigt de uitspraak van de rechtbank.
5.       De Dienst Toeslagen hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. W. den Ouden, voorzitter, en mr. C.H. Bangma en mr. M. den Heyer, leden, in tegenwoordigheid van mr. A.S. Rietveld, griffier.
w.g. Den Ouden
voorzitter
w.g. Rietveld
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 30 juli 2025
1064