202106216/1/A3.
Datum uitspraak: 30 juli 2025
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellante], handelend onder de naam [bedrijf], gevestigd in [plaats],
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Holland van 3 augustus 2021 in zaken nrs. 20/986 en 20/4004 in het geding tussen:
[bedrijf]
en
het college van burgemeester en wethouders van Haarlem.
Procesverloop
20/986
Bij besluit van 24 juli 2019 (hierna: besluit 1) heeft het college de aanvraag van [bedrijf] tot wijziging van de vergunning van 9 april 2019 afgewezen. De verzochte wijziging strekt ertoe dat de ligplaatsvergunningen voor twee vaartuigen met een lengte tot 5 meter worden omgezet in een ligplaatsvergunning voor het vaartuig Bavo.
Bij besluit van 15 januari 2020 (hierna: besluit op bezwaar 1) heeft het college het door [bedrijf] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
20/4004
Bij besluit van 5 maart 2020 (hierna: besluit 2) heeft het college de aanvraag van [bedrijf] van 12 september 2019 voor ligplaatsvergunningen voor de vaartuigen Bavo en Piper afgewezen en een ligplaatsvergunning voor de rondvaartboot Laurens Jansz. Coster verleend.
Bij besluit van 17 juni 2020 (hierna: besluit op bezwaar 2) heeft het college het door [bedrijf] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
20/986 en 20/4004
Bij uitspraak van 3 augustus 2021 heeft de rechtbank de door [bedrijf] tegen de besluiten op bezwaar 1 en 2 ingestelde beroepen ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft [bedrijf] hoger beroep ingesteld.
Het college en Haarlem Canal Tours hebben een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
Haarlem Canal Tours heeft een nader stuk ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 11 april 2025, waar [bedrijf], vertegenwoordigd door [gemachtigde A], bijgestaan door mr. E.C.W. Timmer, advocaat in Amsterdam, is verschenen, en het college, vertegenwoordigd door mr. P. Bos, mr. M. Bouwman en mr. Y.J.M. Pijnaker, via een digitale videoverbinding heeft deelgenomen. Verder is op de zitting Haarlem Canal Tours, vertegenwoordigd door [gemachtigde B], bijgestaan door mr. M.A. Patandin, als partij gehoord.
Overwegingen
Inleiding
1. Op 9 april 2019 heeft het college aan [bedrijf] een vergunning verleend voor een ponton op de locatie [locatie] in Haarlem en een ligplaats- en exploitatie vergunning voor de rondvaartboten Frans Hals, Pieter Teyler en Adriaen Pauw en voor één vaartuig met een lengte tussen de 5 en 7 meter en twee vaartuigen met een lengte tot 5 meter.
2. [bedrijf] heeft het college op 12 april 2019 verzocht de vergunning voor de twee ligplaatsen voor vaartuigen tot 5 meter om te zetten in een vergunning voor één ligplaats voor de rondvaartboot Bavo (hierna: aanvraag 1). Vervolgens heeft zij op 12 september 2019 verzocht om ligplaatsvergunningen voor een nieuwe situatie die op een tekening te zien is. Deze situatie houdt ten eerste in dat het vaartuig Laurens Jansz Coster en de Adriaen Pauw afwisselend van een ligplaats gebruik maken. Ten tweede ziet het verzoek op gewenste ligplaatsvergunningen voor de vaartuigen Bavo en Piper van respectievelijk 8,60 en 7,50 meter in lengte (hierna: aanvraag 2).
3. Het college heeft aanvraag 1 van [bedrijf] afgewezen op grond van de Verordening Haarlemse Wateren (hierna: de verordening) en de Nota Aanwijzing Oevers 2018 (hierna: de nota), dat deel uitmaakt van de Ambitiekaart Haarlemse Wateren. Het is volgens het college in strijd met de verordening om een vaartuig van meer dan 5 meter in lengte een ligplaats te laten innemen die bestemd is voor een vaartuig van maximaal 5 meter lengte. Ook is het in strijd met het beleid - de nota - om de drie ligplaatsen die bestemd zijn voor sloepenverhuur om te zetten in twee ligplaatsen, waarbij een van die ligplaatsen wordt ingenomen door een vierde rondvaartboot. Het college heeft dit besluit in bezwaar gehandhaafd.
4. Het college heeft aanvraag 2 van [bedrijf] afgewezen, voor zover het ging om ligplaatsvergunningen voor Bavo en Piper. Het afgeven van deze vergunningen is volgens het college in strijd met het geldende bestemmingsplan, omdat op de betreffende locatie maximaal drie rondvaartboten een ligplaats mogen innemen. Het college stelt dat [bedrijf] Bavo en Piper wil gebruiken voor rondvaarten met een schipper en merkt de boten daarom aan als rondvaartboten. Daarnaast stelt het college zich op het standpunt dat alle ligplaatsen die volgens de nota ter plaatse bestemd zijn voor rondvaartboten al vergund zijn. Dat de boten ook worden gebruikt voor sloepenverhuur en er dus sprake is van gecombineerd gebruik doet daar volgens het college niet aan af. Dit besluit is in bezwaar gehandhaafd.
Uitspraak van de rechtbank
5. De rechtbank stelt vast dat het bestemmingsplan ‘reparatieplan A Haarlem 2019’ (hierna: reparatieplan A) in werking was getreden voordat de besluiten op bezwaar genomen werden. Zij overweegt dat de gehele locatie - zowel het ponton als het water daaromheen - volgens dit bestemmingsplan gelegen is binnen de functieaanduiding ‘recreatie’ en bestemd is voor een rondvaartbotenbedrijf met drie boten en een wachtlokaal. Hieruit volgt dat het in strijd is met het geldende bestemmingsplan om ook ligplaats in te nemen met de vaartuigen Bavo en Piper, omdat het aantal boten dat behoort bij het rondvaartbotenbedrijf dan het maximumaantal van drie overstijgt. Het college mocht daarom de aanvragen op grond van artikel 7 van de verordening weigeren. Naar het oordeel van de rechtbank heeft het college ook tot deze belangenafweging mogen komen en is dit afdoende gemotiveerd in de besluiten op bezwaar.
Gronden van het hoger beroep
6. [bedrijf] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat ligplaatsvergunningen voor de vaartuigen Bavo en Piper mochten worden geweigerd wegens strijd met het geldende bestemmingsplan. Zij voert aan dat de verzochte ligplaatsen gedeeltelijk buiten het gebied liggen waarop het reparatieplan A van toepassing is. Het bestemmingsplan Burgwal, dat van toepassing is op het deel dat buiten reparatieplan A valt, biedt volgens [bedrijf] binnen de bestemming ‘water’ wél ruimte voor de verzochte ligplaatsen. Daar komt bij dat in de overgangsbepalingen van reparatieplan A is bepaald dat strijdig gebruik dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding, mag worden voortgezet als het niet reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan. Het verzoek om de ligplaatsvergunningen voor de boten Bavo en Piper had dus volgens haar niet afgewezen mogen worden wegens strijd met het bestemmingsplan.
7. Indien reparatieplan A wel van toepassing wordt geacht op de locatie van de verzochte ligplaatsen, voert [bedrijf] subsidiair aan dat Bavo en Piper ten onrechte zijn aangemerkt als rondvaartboten. Reparatieplan A geeft namelijk geen definitie van dit begrip en het college heeft volgens haar niet voldoende gemotiveerd waarom er sprake is van rondvaartboten. Ook valt volgens [bedrijf] niet in te zien waarom er sprake is van strijd met het bestemmingsplan, terwijl de totale ruimte die door de vaartuigen Bavo en Piper zou worden ingenomen even groot of zelfs kleiner is dan de ruimte die in de bestaande situatie wordt ingenomen door de drie kleinere boten. Zij acht het ook, anders dan de rechtbank, relevant dat het college aan haar in eerste instantie een ligplaatsvergunning heeft verleend voor meer dan drie boten. Op dat moment was volgens haar namelijk ook al duidelijk dat alle zes boten bedrijfsmatig door haar zouden worden geëxploiteerd.
8. Daarnaast betoogt [bedrijf] dat het college bij de weigering van de vergunningen onvoldoende rekening heeft gehouden met haar belangen en de belangenafweging ook onvoldoende heeft gemotiveerd.
9. Tot slot betoogt [bedrijf] dat het college in strijd heeft gehandeld met het gelijkheidsbeginsel door in een vergelijkbare situatie toe te staan dat een vaartuig van Haarlem Canal Tours een ligplaats inneemt, terwijl daarvoor een met het bestemmingsplan Burgwal vergelijkbare bepaling geldt in het betreffende bestemmingsplan, bestemmingsplan Koninginnebuurt.
Wettelijk kader
10. Voor de relevante wet- en regelgeving wordt verwezen naar de bijlage. Deze maakt deel uit van de uitspraak.
Beoordeling van het hoger beroep
Reikwijdte van het hoger beroep
11. Op de zitting bij de Afdeling is besproken dat aanvraag 1 en aanvraag 2 gedeeltelijk en voor zover voor het onderhavige geschil relevant hetzelfde onderwerp betreffen, namelijk een ligplaatsvergunning voor het vaartuig Bavo. [bedrijf] heeft op de zitting bevestigd dat zij gelet op deze overlap geen belang heeft bij een oordeel over besluit op bezwaar 1, dat ziet op de afwijzing van aanvraag 1. De Afdeling zal haar beoordeling daarom beperken tot het oordeel van de rechtbank over besluit op bezwaar 2.
12. [bedrijf] heeft haar betoog dat het college onvoldoende heeft gemotiveerd waarom Bavo en Piper worden aangemerkt als rondvaartboten, op de zitting ingetrokken. Ook heeft zij haar beroep op de overgangsbepalingen van reparatieplan A ingetrokken. De Afdeling zal deze betogen daarom niet inhoudelijk bespreken.
Weigering van de ligplaatsvergunningen
13. De Afdeling stelt vast dat de gronden (het water) waarop [bedrijf] haar rondvaarbotenbedrijf uitoefent, in het Spaarne, nabij [locatie], worden gereguleerd door twee bestemmingplannen. Het bestemmingsplan Burgwal is van toepassing op de gronden (het water) gelegen rondom het ponton met het wachthuis. Deze gronden hebben de bestemming ‘Water’. Op grond van artikel 15.1, aanhef en onder h, van dit bestemmingsplan zijn de voor Water aangewezen gronden onder meer bestemd voor ligplaatsen. Op de gronden (het water) waarop het ponton is gelegen geldt het bestemmingsplan Reparatieplan A, dat tot stand is gekomen na vernietiging door de Afdeling van dat betreffende plandeel van het bestemmingsplan Burgwal. Het betreffende bestemmingsvlak is in Reparatieplan A aangewezen voor de bestemming ‘Water’ met de aanduiding ‘recreatie’. Volgens artikel 11.1 aanhef en onder h, van de regels die horen bij dit bestemmingsplan, zijn de voor ‘Water’ aangewezen gronden bestemd voor, onder meer, een rondvaartbotenbedrijf met drie boten en een wachtlokaal ter plaatse van de aanduiding ‘recreatie’ op de verbeelding. De Afdeling stelt vast dat er op grond van het bestemmingsplan Reparatieplan A een rondvaartbotenbedrijf met maximaal drie boten behorend bij dat bedrijf mag zijn. Dat betekent dat Reparatieplan A dus een maximum aantal rondvaartboten voorschrijft voor het op deze gronden toegestane gebruik voor een rondvaartbotenbedrijf en dat meer rondvaartboten dan drie in strijd komt met dat plan. Dat op grond van bestemmingsplan Burgwal in het omliggende water ligplaatsen zijn toegestaan, leidt niet tot een andere uitkomst. Het maximaal aantal ligplaatsen voor boten behorend bij het rondvaartbotenbedrijf op die locatie is immers drie. Voor zover de rechtbank er ten onrechte van is uitgegaan dat Reparatieplan A, meer in het bijzonder de aanduiding ‘recreatie’, ook van toepassing is op het rondom het ponton liggende water, leidt dat niet tot een ander oordeel, omdat de relevante planregels van de bestemmingsplannen Burgwal en Reparatieplan A voor wat betreft dit plandeel niet verschillen en de uitkomst daardoor dus niet verandert.
14. Zoals de rechtbank terecht heeft geoordeeld, kon het college dus de aangevraagde ligplaatsvergunningen voor twee extra boten bovenop het maximale aantal van drie, weigeren wegens strijd met het bestemmingsplan, omdat strijd met het bestemmingsplan op grond van artikel 7, aanhef en onder a, van de verordening een grond is voor weigering van de gevraagde vergunning. Ook is de Afdeling het met de rechtbank eens dat het college dit redelijkerwijs heeft kunnen doen, onder verwijzing naar zijn beleid in de nota, waar voor de onderhavige locatie ook van maximaal drie rondvaartboten wordt uitgegaan. Het college heeft op de zitting verder toegelicht dat het gaat om een druk deel van het Spaarne vlakbij het centrum van Haarlem en ook vlakbij een woonwijk. Het beleid van de gemeente dat is vastgelegd in de nota, is er daarom op gericht op dit deel van het Spaarne slechts een in omvang beperkt rondvaartbotenbedrijf toe te staan. Gelet hierop, behoefde het economische belang van [bedrijf] bij uitbreiding van dit aantal voor het college geen aanleiding te zijn af te zien van de weigering van de aangevraagde ligplaatsvergunningen. Dat de ruimtelijke impact volgens [bedrijf] in essentie niet anders is hoefde het college evenmin bepalend te vinden, omdat hij aan meer dan alleen ruimtelijke (ordenings-)belangen gewicht heeft mogen toekennen, zoals ook de rechtbank terecht heeft overwogen.
15. Het betoog slaagt niet.
Gelijkheidsbeginsel
16. Het beroep van [bedrijf] op het gelijkheidsbeginsel slaagt niet. Alleen al omdat voor de twee door haar genoemde locaties verschillende bestemmingsplannen gelden, kan niet gesproken worden van gelijke gevallen. Zij heeft, ook desgevraagd op de zitting, niet nader toegelicht waarom niettemin sprake is van ongelijke behandeling van gelijke gevallen.
Conclusie
17. Het hoger beroep is ongegrond. De uitspraak van de rechtbank zal worden bevestigd.
18. Het college hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. J.M. Willems, voorzitter, en mr. H. Benek en mr. M.C. Stoové, leden, in tegenwoordigheid van mr. I.W.M.J. Bossmann, griffier.
w.g. Willems
voorzitter
w.g. Bossmann
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 30 juli 2025
314-1032
BIJLAGE
Wettelijk kader
Verordening Haarlemse wateren
Artikel 7 Algemene weigeringsgronden
Een vergunning of ontheffing op grond van deze verordening kan worden geweigerd:
a. in geval van strijd met het bestemmingsplan;
b. dit in het belang is van de goede regeling van de vlotte en veilige doorvaart, de openbare orde of dit vanwege de overige doelen van deze verordening noodzakelijk is;
c. indien de toestand van het vaartuig en/of lading en/of de aard van de lading gelet op de doelen van deze verordening daartoe aanleiding geeft;
d. indien alle betreffende ligplaatsen bezet zijn;
e. indien het feitelijk ligplaats innemen onmogelijk is;
f. dit in het belang van de veiligheid, verkeersveiligheid, het milieu of de welstand noodzakelijk is.
Regels van het bestemmingsplan Burgwal
Artikel 15 Water
15.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Water' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
a. waterberging, waterbeheer en waterhuishouding;
b. waterlopen en waterpartijen;
c. verkeer te water;
d. bruggen ter plaatse van de aanduiding 'brug' op de verbeelding;
e. waterstaatkundige voorzieningen, zoals taluds en oevers, sluizen, stuwen, dammen, kademuren, (aanleg-)steigers, duikers, gemalen en overige kunstwerken;
f. steigers waarvan de afmetingen meer bedragen dan onder lid 2 sub d, e ,f en g. genoemde afmetingen slechts ter plaatse van de aanduiding 'steiger' op de verbeelding;
g. aanmeervoorzieningen, ligplaatsen, passantenligplaatsen en woonschepenligplaatsen, de laatste slechts ter plaatse van de aanduiding 'woonschepenligplaats' op de verbeelding;
h. rondvaartbotenbedrijf met drie boten en wachtlokaal ter plaatse van de aanduiding 'recreatie' op de verbeelding, waarbij aan gasten die in het bezit zijn van een kaartje en die wachten op de eerstvolgende rondvaart, alcoholvrije dranken en etenswaren mogen worden verstrekt tijdens de openingstijden van het rondvaartbedrijf;
i. permanente, niet commerciële, ligplaats voor een vaartuig in het kader van promotie, educatie en bewustwording rond het thema duurzaamheid, ter plaatse van de aanduiding ''ligplaats'' op de verbeelding;
j. tuincentrum, ter plaatse van de aanduiding 'detailhandel' op de verbeelding;
k. bij de bestemming behorend(e) groenvoorzieningen, (ondergrondse) nutsvoorzieningen, brugwachtershuisjes, (ondergrondse) kabels- en leidingenstroken;
l. bijbehorende voorzieningen.