ECLI:NL:RVS:2025:3581

Raad van State

Datum uitspraak
30 juli 2025
Publicatiedatum
30 juli 2025
Zaaknummer
202308015/1/R4
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen omgevingsvergunning voor verbouwing winkelruimte tot appartementen in Barneveld

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van [appellante] tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland, die op 17 november 2023 het beroep van [appellante] ongegrond verklaarde. Het college van burgemeester en wethouders van Barneveld had op 14 april 2021 een omgevingsvergunning verleend voor de verbouwing van een winkelruimte tot twee appartementen aan de [locatie 1] in Barneveld. [appellante], die aan de [locatie 5] woont, is het niet eens met deze vergunning en maakt zich zorgen over geluid en trillingen van een nieuwe ventilatiemotor die in de visspeciaalzaak wordt geplaatst, alsook over haar privacy door inkijk vanuit de nieuwe appartementen.

De rechtbank oordeelde dat de vergunning terecht was verleend, maar [appellante] ging in hoger beroep. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaak op 16 juli 2025 behandeld. De Afdeling oordeelt dat de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat er geen onaanvaardbare aantasting van het woon- en leefklimaat van [appellante] is door de nieuwe ventilatiemotor. De Afdeling wijst erop dat de geluidproductie door de nieuwe motor sterk wordt verlaagd ten opzichte van de oude situatie.

Wat betreft de privacy van [appellante] oordeelt de Afdeling dat de rechtbank terecht heeft vastgesteld dat er geen sprake is van een onevenredige aantasting van haar privacy. De Afdeling bevestigt dat het college de belangen van de woningbouw zwaarder mocht laten wegen dan de privacy van [appellante]. Ook het betoog van [appellante] over een evidente privaatrechtelijke belemmering wordt verworpen, omdat de Afdeling geen aanleiding ziet om te oordelen dat er sprake is van een evidente belemmering voor de vergunningverlening. De conclusie is dat het hoger beroep ongegrond is en de uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd.

Uitspraak

202308015/1/R4.
Datum uitspraak: 30 juli 2025
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellante], wonend in Barneveld,
appellante,
tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 17 november 2023 in zaak nr. 21/5190 in het geding tussen:
[appellante]
en
het college van burgemeester en wethouders van Barneveld.
Procesverloop
Bij besluit van 14 april 2021 heeft het college een omgevingsvergunning verleend voor het verbouwen van een winkelruimte tot twee appartementen aan de [locatie 1] in Barneveld.
Bij besluit van 29 september 2021 heeft het college het door [appellante] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij besluit van 3 oktober 2022 heeft het college het besluit van 14 april 2021 gewijzigd in de zin dat het balkon voorzien op de [locatie 3] is komen te vervallen.
Bij uitspraak van 17 november 2023 heeft de rechtbank het door [appellante] ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft [appellante] hoger beroep ingesteld.
[appellante], het college en [partij A] en [partij B] hebben aanvullende stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 16 juli 2025, waar [appellante] en het college, vertegenwoordigd door mr. K. Dankers, zijn verschenen. Voorts zijn ter zitting [partij A] en [partij B] als partij gehoord.
Overwegingen
Overgangsrecht inwerkingtreding Omgevingswet
1.       Op 1 januari 2024 zijn de Omgevingswet en de Invoeringswet Omgevingswet in werking getreden. Als een aanvraag om een omgevingsvergunning is ingediend vóór het tijdstip van inwerkingtreding van de Omgevingswet blijft op grond van artikel 4.3, aanhef en onder a, van de Invoeringswet Omgevingswet het recht zoals dat gold onmiddellijk vóór dat tijdstip van toepassing tot het besluit op die aanvraag onherroepelijk wordt, met uitzondering van artikel 3.9, derde lid, eerste zin, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (hierna: Wabo).
De aanvraag om een omgevingsvergunning is ingediend op 23 september 2019. Dat betekent dat de Wabo, zoals die gold vóór 1 januari 2024, van toepassing blijft.
Inleiding
2.       Het college heeft een omgevingsvergunning verleend voor de bouw van twee appartementen, [locatie 2] en [locatie 3]. Als onderdeel van de vergunning wordt een nieuwe ventilatiemotor geplaatst in de op [locatie 4] gelegen visspeciaalzaak, ten behoeve van een goed woon- en leefklimaat voor de bewoners van [locatie 3]. [appellante] woont aan de [locatie 5] en is het niet eens met de vergunning. [appellante] maakt zich zorgen over het geluid en de trillingen van de nieuwe ventilatiemotor. Ook maakt zij zich zorgen om haar privacy omdat er vanaf de galerij, de trap en vanuit de appartementen zicht is op haar woning. Tot slot is [appellante] het niet eens met het toegenomen gebruik van de uitweg tussen [locatie 4] en [locatie 5] door de bewoners en bezoekers van de nieuwe appartementen.
3.       Ten tijde van het nemen van het besluit van 29 september 2021 gold het bestemmingsplan "Barneveld-Centrum". Het perceel had de bestemming "Centrum". Het bouwplan was in strijd met het bestemmingsplan. Op grond van artikel 5.5, eerste lid, van de planregels waren geen woningen toegestaan. Ook de goothoogte en bouwhoogte van de overige bouwwerken waren in strijd met artikel 5.2.1, onder d en f, van de planregels. Het college heeft de omgevingsvergunning verleend met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, onder 1˚ en 2˚, van de Wabo, artikel 5.6, eerste lid, van de planregels en artikel 4, aanhef en onderdelen 1, 3 en 4, van bijlage II van het Besluit omgevingsrecht.
Toetsingskader
4.       Het college komt bij de beslissing om al dan niet toepassing te geven aan de hem toegekende bevoegdheid om in afwijking van het bestemmingsplan een omgevingsvergunning te verlenen, beleidsruimte toe en het moet de betrokken belangen afwegen. De bestuursrechter oordeelt niet zelf of verlening van de omgevingsvergunning in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening. De bestuursrechter beoordeelt aan de hand van de beroepsgronden of het besluit in overeenstemming is met het recht. Daarbij kan aan de orde komen of de nadelige gevolgen van het besluit onevenredig zijn in verhouding tot de met de verlening van de omgevingsvergunning te dienen doelen.
Woon- en leefklimaat - ventilatiemotor
5.       [appellante] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat er geen onaanvaardbare aantasting is van haar woon- en leefklimaat door de in de visspeciaalzaak nieuw geplaatste ventilatiemotor. In dit kader wijst [appellante] erop dat er sprake is van een vervanging van een bestaande ventilatiemotor en dat met deze vervanging de ventilatiemotor en de uitlaat dichter bij haar woning zijn geplaatst. Dit terwijl zij al jarenlang geluid- en trillinghinder heeft van onder andere deze ventilatiemotor. Ook stelt [appellante] dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat zij aannemelijk moet maken dat zij hinder ervaart. Volgens [appellante] dient het college metingen te verrichten. Door dit niet te doen handelt het college in strijd met de onderzoeksplicht zoals neergelegd in artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht, aldus [appellante].
5.1.    In dit geding staat niet de trilling- en geluidemissie van de visspeciaalzaak ter beoordeling maar de verleende omgevingsvergunning. Uit de bij de omgevingsvergunning horende bouwtekening volgt dat één bestaande ventilatiemotor in de koelruimte van de visspeciaalzaak wordt vervangen door een nieuwe ventilatiemotor. Deze ventilatiemotor moet op dezelfde plek komen en wordt voorzien van een geluiddemper.
Bij de toets van de vergunningsaanvraag heeft het college geconcludeerd dat het bouwplan op een aantal onderdelen in strijd was met het bestemmingsplan. Er waren geen woningen toegestaan en de goothoogte, het geluidscherm en het hekwerk van het inmiddels vervallen terras waren te hoog. Het vervangen van de ventilatiemotor maakt hier geen onderdeel vanuit waardoor het vervangen van de ventilatiemotor ook geen onderdeel is van de vergunning voor het afwijken van het bestemmingsplan. [appellante] heeft ook niet betoogd dat het vervangen van de ventilatiemotor in strijd is met de planregels. Hierdoor hoefde het college geen onderzoek te doen naar het effect van het vervangen van de ventilatiemotor op het woon- en leefklimaat van [appellante].
Overigens volgt uit het op 3 juli 2025 uitgebrachte "adviesformulier geluid" dat in opdracht van de gemeente Barneveld is opgesteld door de Omgevingsdienst De Vallei dat de geluidproductie door de vervanging van de ventilatiemotor en de daarop aan te brengen demper sterk wordt verlaagd. Gezien deze sterke verlaging ten opzichte van de oude situatie ziet de Afdeling geen aanleiding om te veronderstellen dat [appellante] haar woon- en leefklimaat verslechtert door de omgevingsvergunning.
Het betoog slaagt niet.
Woon- en leefklimaat - privacy
6.       Ook betoogt [appellante] dat de rechtbank ten onrechte niet heeft geoordeeld dat met de bouw van de appartementen er sprake is van een onaanvaardbare aantasting van haar privacy. Dit omdat er vanuit [locatie 3], de galerij en de trap zicht is op haar woning. De rechtbank heeft volgens [appellante] ten onrechte overwogen dat haar privacy in geringe mate wordt aangetast omdat er alleen sprake is van schuin zicht vanuit [locatie 3] op haar woning. [appellante] voert hierbij aan dat, hoewel de ramen van de woningen zich niet loodrecht op elkaar bevinden, er met het oog op de locatie van de dakkapel toch sprake is onaanvaardbare inkijk op het achterste raam van haar woonkamer.
6.1.    Het college heeft een afweging gemaakt tussen het algemene belang van de bouw van de twee appartementen aan de ene kant en het individuele belang van [appellante] bij behoud van haar privacy aan de andere kant. Het college heeft het algemene belang bij de woningbouw zwaarder mogen laten wegen dan dit belang van [appellante]. Daarbij neemt de Afdeling in aanmerking dat de privacy van [appellante] in beperkte mate wordt aangetast omdat alleen enig schuin zicht vanaf [locatie 3] ontstaat. De trap en de galerij waren al in gebruik door de bewoners en bezoekers van [locatie 6]. Het gebruik hiervan door de bewoners en bezoekers van [locatie 2] en [locatie 3] resulteert maar in een beperkte toename van gebruik. Daarnaast bestond er ook al enige mate van inkijk op de woning van [appellante] vanuit de ramen van [locatie 6]. Ook neemt de Afdeling hierbij in ogenschouw dat volgens vaste rechtspraak aan wonen in een stedelijke omgeving inherent is dat er enige inkijk is, waardoor er niet snel sprake is van een onevenredige aantasting van de privacy. De Afdeling wijst in dit verband op de uitspraak van 27 mei 2020, (ECLI:NL:RVS:2020:1285). De rechtbank heeft onder deze omstandigheden terecht geoordeeld dat van een onevenredige aantasting van de privacy van [appellante] geen sprake is.
Het betoog slaagt niet.
Is er sprake van een evidente privaatrechtelijke belemmering?
7.       [appellante] betoogt dat de rechtbank ten onrechte niet heeft geoordeeld dat sprake is van een evidente privaatrechtelijke belemmering. [appellante] voert aan dat er als gevolg van de vergunningverlening sprake is van een intensiever gebruik van de uitweg tussen [locatie 4] en [locatie 5], die volgens haar leidt tot een inbreuk op haar recht van erfdienstbaarheid dat zij heeft op een deel van de uitweg.
7.1.    Een zogenoemde privaatrechtelijke belemmering kan in de weg staan aan de verlening van een omgevingsvergunning om af te wijken van het bestemmingsplan. De burgerlijke rechter en niet de bestuursrechter moet als eerste beoordelen of een privaatrechtelijke belemmering in de weg staat aan het uitvoeren van een activiteit. De bestuursrechter zal daarom alleen oordelen dat een privaatrechtelijke belemmering aan de vergunningverlening in de weg staat als die belemmering evident is.
Een smalle strook van de uitweg tussen [locatie 4] en [locatie 5] is eigendom van [appellante]. De rest van de uitweg is eigendom van de eigenaar van [locatie 4]. Niet in geschil is dat [appellante] gebruik maakt van een erfdienstbaarheid op dit deel van de uitweg om haar garage te bereiken. In wat [appellante] aanvoert ziet de Afdeling in navolging van de rechtbank geen aanleiding voor het oordeel dat er sprake is van een evidente privaatrechtelijke belemmering, alleen al omdat [appellante] niet heeft gemotiveerd waarom niet meerdere personen gebruik zouden kunnen maken van de uitweg. Daarbij betrekt de Afdeling dat de uitweg nu ook al wordt gebruikt door de bezoekers van de visspeciaalzaak en de bewoners en bezoekers van [locatie 6].
Het betoog slaagt niet.
Overig
8.       Wat [appellante] voor het overige heeft aangevoerd geeft ook geen aanleiding voor het oordeel dat de uitspraak van de rechtbank gebreken bevat.
Conclusie
9.       Het hoger beroep is ongegrond. De Afdeling bevestigt de uitspraak van de rechtbank.
10.     Het college hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. H.J.M. Besselink, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M.L.M. van Loo, griffier.
w.g. Besselink
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Van Loo
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 30 juli 2025
418-1165