ECLI:NL:RVS:2025:3596

Raad van State

Datum uitspraak
30 juli 2025
Publicatiedatum
30 juli 2025
Zaaknummer
202503489/1/R1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen besluit college van burgemeester en wethouders van Enschede inzake sanering bodemverontreiniging in De Bleekerij te Boekelo

In deze zaak hebben appellanten A en B beroep ingesteld tegen de weigering van het college van burgemeester en wethouders van Enschede om uitvoering te geven aan een besluit van 9 januari 2025, waarin werd vastgesteld dat er sprake is van ernstige bodemverontreiniging in de woonwijk De Bleekerij te Boekelo. Het college heeft ingestemd met een saneringsplan van projectgroep PFAS, maar appellanten zijn het niet eens met de uitvoering daarvan. Tijdens een regiezitting op 22 juli 2025 hebben de appellanten en het college, vertegenwoordigd door mr. ing. M.G. Stienstra, R.H.J. Siers en A. Dijkmans, hun standpunten toegelicht. De Afdeling bestuursrechtspraak heeft op 30 juli 2025 uitspraak gedaan. De Afdeling verklaarde zich onbevoegd om kennis te nemen van het beroep van appellanten tegen de weigering van het college om uitvoering te geven aan het saneringsplan, en verklaarde het beroep niet-ontvankelijk. De Afdeling oordeelde dat appellanten niet tijdig beroep hadden ingesteld tegen het besluit van 9 januari 2025, en dat de overschrijding van de beroepstermijn niet verschoonbaar was. De proceskosten werden niet vergoed.

Uitspraak

202503489/1/R1.
Datum uitspraak: 30 juli 2025
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant A] en [appellant B], beiden wonend in Enschede,
appellanten,
en
het college van burgemeester en wethouders van Enschede,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 9 januari 2025 heeft het college vastgesteld dat sprake is van een geval van ernstige bodemverontreiniging in de woonwijk De Bleekerij te Boekelo, dat spoedige sanering voor de clusters 1 tot en met 10 noodzakelijk is en ingestemd met een door projectgroep PFAS ten aanzien daarvan ingediend saneringsplan.
[appellant A] en [appellant B] hebben beroep ingesteld tegen de weigering van het college om uitvoering te geven aan dit besluit.
[appellant A] en [appellant B] hebben nadere stukken ingediend. Daarbij hebben zij alsnog ook beroep ingediend tegen het besluit van 9 januari 2025.
De Afdeling heeft op 22 juli 2025 een regiezitting gehouden voor het geven van inlichtingen zoals bedoeld in artikel 8:44 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb), waar [appellant A] en [appellant B] en het college, vertegenwoordigd door mr. ing. M.G. Stienstra, R.H.J. Siers en A. Dijkmans, zijn verschenen.
De Afdeling heeft op diezelfde zitting bepaald dat een nadere zitting achterwege blijft en heeft het onderzoek gesloten.
Overwegingen
Overgangsrecht Omgevingswet
1.       Op 1 januari 2024 zijn de Omgevingswet, de Invoeringswet Omgevingswet en de Aanvullingswet bodem Omgevingswet in werking getreden. Op grond van artikel 3.1, eerste lid, van de Aanvullingswet bodem Omgevingswet blijft op gevallen van ernstige verontreiniging als bedoeld in de Wet bodembescherming (hierna: de Wbb) of saneringen als bedoeld in de Wbb het recht zoals dat gold vóór het tijdstip van inwerkingtreding van de Omgevingswet van toepassing, als vóór dat tijdstip een besluit is genomen dat spoedige sanering op grond van artikel 29 in samenhang bezien met artikel 37 van de Wbb noodzakelijk is, dan wel een (deel)saneringsplan als bedoeld in artikel 39 of 40 van de Wbb is ingediend.
Het saneringsplan is ingediend op 27 december 2023. Dat betekent dat op de sanering het recht, waaronder de Wbb, zoals dat gold vóór 1 januari 2024 van toepassing blijft.
Inleiding
2.       [appellant A] en [appellant B] wonen aan de [locatie] in De Bleekerij, een woonwijk die is gebouwd op het voormalige bedrijfsterrein van het textielbedrijf Texoprint. Texoprint was tot begin 2000 op het voormalige fabrieksterrein gevestigd. Binnen Texoprint is gewerkt met PFAS-houdende stoffen. Hierdoor is de bodem in dit gebied vervuild geraakt met onder andere PFAS. In de periode 2006/2007 heeft in het gebied een bodemsanering plaatsgevonden op andere stoffen dan PFAS vanwege de herontwikkeling van het terrein als woonwijk. PFAS was in die tijd nog een onbekende stof in relatie tot bodemverontreiniging. PFAS-houdende grond is verplaatst binnen het gebied. Na deze bodemsanering is het gebied bouwrijp gemaakt en zijn de woningen gebouwd.
2.1.    In verband met deze PFAS-verontreiniging heeft het college bij besluit van 9 januari 2025 een zogenoemde verklaring ‘ernst en spoed’ afgegeven als bedoeld in artikel 29, onderscheidenlijk, artikel 37, eerste lid, van de Wbb en ingestemd met het saneringsplan van Projectgroep PFAS. Projectgroep PFAS is onderdeel van de gemeente Enschede. In het projectplan staat onder meer dat verschillende particuliere tuinen moeten worden gesaneerd. Zo ook de achtertuin van [appellant A] en [appellant B] aan de [locatie].
De regiezitting
3.       De Afdeling heeft op 22 juli 2025 een regiezitting gehouden zoals bedoeld in artikel 8:44 van de Awb. Op deze regiezitting heeft de Afdeling inlichtingen ingewonnen bij partijen over het beroep van [appellant A] en [appellant B] en over de vraag of en in hoeverre de Afdeling bevoegd is daarover een oordeel te geven. Op de regiezitting is het beroep ook inhoudelijk besproken.
Het verzoek om handhaving van het saneringsplan
4.       [appellant A] en [appellant B] hebben bij brief van 19 mei 2025 beroep ingesteld tegen de weigering van het college om uitvoering te geven aan het saneringsplan voor zover dat betrekking heeft op hun perceel. Omdat feitelijk handelen van het college geen besluit is als bedoeld in artikel 1:3 van de Awb is, staat daartegen, gelet op artikel 7:1, eerste lid, en artikel 8:1 van de Awb echter geen bezwaar en beroep open.
4.1.    [appellant A] en [appellant B] hebben daarnaast bij brief van 22 mei 2025 verzocht om handhaving van het saneringsplan. Het college heeft bij besluit van 19 juni 2025 dat verzoek afgewezen. [appellant A] en [appellant B] hebben bij brief van 20 juni 2025 bezwaar gemaakt tegen dat besluit van het college van 19 juni 2025. Maar het college had ten tijde van hun brief van 19 mei 2025 en ook ten tijde van de regiezitting nog geen besluit op dat bezwaar genomen. Evenmin konden [appellant A] en [appellant B] redelijkerwijs menen dat dit wel reeds het geval was. Hiertegen kan daarom gelet op artikel 7:1 van de Awb nog geen beroep worden ingesteld.
4.2.    Gelet op het voorgaande is de Afdeling onbevoegd om kennis te nemen het beroep van [appellant A] en [appellant B]. Als [appellant A] en [appellant B] willen opkomen tegen het feitelijk handelen door de gemeente, kunnen zij dit doen in een procedure bij de burgerlijke rechter. Als zij willen opkomen tegen de afwijzing van het handhavingsverzoek, kunnen zij beroep instellen nadat het college een beslissing heeft genomen op hun bezwaarschrift.
Het beroep tegen het besluit van het college van 9 januari 2025
5.       [appellant A] en [appellant B] hebben bij brief van 11 juli 2025 alsnog beroep ingesteld tegen het besluit van het college van 9 januari 2025. Niet in geschil is dat dit ruimschoots na afloop van de beroepstermijn is gebeurd. Hoewel het college ter zitting heeft erkend dat in de rechtsmiddelenclausule abusievelijk wordt gewezen op de mogelijkheid om bezwaar te maken - in plaats van op de mogelijkheid om rechtstreeks beroep in te stellen bij de Afdeling - is niet in geschil dat binnen de beroepstermijn ook geen bezwaar is gemaakt door [appellant A] en [appellant B]. Op de vraag waarom [appellant A] en [appellant B] niet eerder bezwaar en/of beroep hebben ingesteld, hebben zij toegelicht dat zij zich pas in een later stadium, na bestudering van de opgevraagde onderliggende stukken, realiseerden dat zij het op een aantal punten inhoudelijk niet eens zijn met het besluit van 9 januari 2025. Deze omstandigheid geeft naar het oordeel van de Afdeling geen reden om verschoonbaarheid van de overschrijding van de beroepstermijn als bedoeld in artikel 6:11 van de Awb aan te nemen. Hierbij neemt de Afdeling in aanmerking dat niet in geschil is dat [appellant A] en [appellant B] tijdig op de hoogte waren van het besluit. Dat zij naar gesteld niet eerder beschikten over alle relevante stukken, had hen er niet van behoeven te weerhouden om ter behoud van hun rechten tijdig beroep in te stellen. Uit het voorgaande volgt dat het beroep van [appellant A] en [appellant B] tegen het besluit van 9 januari 2025 niet-ontvankelijk is. Dit betekent dat de Afdeling het beroep niet inhoudelijk behandelt.
Proceskosten
6.       Het college hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I.        verklaart zich onbevoegd om kennis te nemen van het beroep van [appellant A] en [appellant B] tegen de weigering van het college van burgemeester en wethouders van Enschede om uitvoering te geven aan het saneringsplan waarmee het college bij besluit van 9 januari 2025 heeft ingestemd, voor zover dat saneringsplan betrekking heeft op hun perceel;
II.       verklaart het beroep van [appellant A] en [appellant B] tegen het onder I bedoelde besluit niet-ontvankelijk.
Aldus vastgesteld door mr. H.J.M. Besselink, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. E.C. Stoof, griffier.
w.g. Besselink
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Stoof
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 30 juli 2025
749