ECLI:NL:RVS:2025:364

Raad van State

Datum uitspraak
3 februari 2025
Publicatiedatum
30 januari 2025
Zaaknummer
BRS25000013
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorziening in vreemdelingenrechtelijke zaak betreffende machtiging tot voorlopig verblijf

Op 1 februari 2022 heeft de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid een aanvraag van een vreemdeling om een machtiging tot voorlopig verblijf afgewezen. De vreemdeling heeft hiertegen bezwaar gemaakt, maar dit werd op 26 april 2024 door de staatssecretaris ongegrond verklaard. De rechtbank Den Haag, zittingsplaats Utrecht, heeft op 24 december 2024 het beroep van de vreemdeling gegrond verklaard en het besluit van de staatssecretaris vernietigd. De rechtbank heeft bepaald dat de minister binnen tien weken na de uitspraak een nieuw besluit moet nemen met inachtneming van de uitspraak. De minister van Asiel en Migratie heeft tegen deze uitspraak hoger beroep ingesteld en verzocht om een voorlopige voorziening.

De voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft op 3 februari 2025 uitspraak gedaan op het verzoek van de minister. De minister verzocht om een voorlopige voorziening zodat hij de uitspraak van de rechtbank niet hoeft uit te voeren totdat de Afdeling op het hoger beroep heeft beslist. De voorzieningenrechter heeft overwogen dat het hoger beroep nader onderzoek vergt en dat de procedure zich daar niet goed voor leent. Daarom heeft de voorzieningenrechter de voorlopige voorziening getroffen, waarbij is bepaald dat de minister geen uitvoering hoeft te geven aan de uitspraak van de rechtbank totdat er een beslissing is genomen op het hoger beroep.

De voorzieningenrechter, mr. A.J.C. de Moor-van Vugt, heeft in tegenwoordigheid van griffier mr. Q. Boon de beslissing vastgesteld. De uitspraak is in het openbaar gedaan op 3 februari 2025.

Uitspraak

BRS.25.000013
Datum uitspraak: 3 februari 2025
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht), met toepassing van artikel 8:83, derde lid, van die wet, hangende het hoger beroep van:
de minister van Asiel en Migratie,
verzoeker,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Utrecht, van 24 december 2024 in zaak nr. NL24.22122 in het geding tussen:
[de vreemdeling]
en
de minister.
Procesverloop
Bij besluit van 1 februari 2022 heeft de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid een aanvraag om de vreemdeling een machtiging tot voorlopig verblijf te verlenen, afgewezen.
Bij besluit van 26 april 2024 heeft de staatssecretaris het daartegen door de vreemdeling gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 24 december 2024 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep gegrond verklaard, dat besluit vernietigd en bepaald dat de minister binnen tien weken na de dag van verzending van de uitspraak een nieuw besluit op het gemaakte bezwaar neemt met inachtneming van de uitspraak.
Tegen deze uitspraak heeft de minister hoger beroep ingesteld. Ook heeft hij de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
De vreemdeling heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
Overwegingen
1.De minister verzoekt de voorzieningenrechter om de voorlopige voorziening te treffen dat hij de uitspraak van de rechtbank niet hoeft uit te voeren totdat de Afdeling op zijn hoger beroep heeft beslist.
2.In het licht van de zaken die de Afdeling op 2 september 2024 op zitting heeft behandeld, nrs. 202301122/1/V1 en 202402906/1/V1, over het inburgeringsvereiste in het buitenland bij gezinshereniging, vergt het hoger beroep nader onderzoek, waarvoor deze procedure zich niet goed leent. Daarom treft de voorzieningenrechter een voorlopige voorziening.
3.De minister hoeft geen proceskosten te vergoeden
Beslissing
De voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bepaalt bij wijze van voorlopige voorziening dat de minister van Asiel en Migratie geen uitvoering hoeft te geven aan de uitspraak van de rechtbank voordat de Afdeling op het hoger beroep heeft beslist.
Aldus vastgesteld door mr. A.J.C. de Moor-van Vugt, voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. Q. Boon, griffier.
w.g. De Moor-van Vugt
voorzieningenrechter
w.g. Boon
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 3 februari 2025
977