ECLI:NL:RVS:2025:364
Raad van State
- Voorlopige voorziening
- Rechtspraak.nl
Voorlopige voorziening in vreemdelingenrechtelijke zaak betreffende machtiging tot voorlopig verblijf
Op 1 februari 2022 heeft de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid een aanvraag van een vreemdeling om een machtiging tot voorlopig verblijf afgewezen. De vreemdeling heeft hiertegen bezwaar gemaakt, maar dit werd op 26 april 2024 door de staatssecretaris ongegrond verklaard. De rechtbank Den Haag, zittingsplaats Utrecht, heeft op 24 december 2024 het beroep van de vreemdeling gegrond verklaard en het besluit van de staatssecretaris vernietigd. De rechtbank heeft bepaald dat de minister binnen tien weken na de uitspraak een nieuw besluit moet nemen met inachtneming van de uitspraak. De minister van Asiel en Migratie heeft tegen deze uitspraak hoger beroep ingesteld en verzocht om een voorlopige voorziening.
De voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft op 3 februari 2025 uitspraak gedaan op het verzoek van de minister. De minister verzocht om een voorlopige voorziening zodat hij de uitspraak van de rechtbank niet hoeft uit te voeren totdat de Afdeling op het hoger beroep heeft beslist. De voorzieningenrechter heeft overwogen dat het hoger beroep nader onderzoek vergt en dat de procedure zich daar niet goed voor leent. Daarom heeft de voorzieningenrechter de voorlopige voorziening getroffen, waarbij is bepaald dat de minister geen uitvoering hoeft te geven aan de uitspraak van de rechtbank totdat er een beslissing is genomen op het hoger beroep.
De voorzieningenrechter, mr. A.J.C. de Moor-van Vugt, heeft in tegenwoordigheid van griffier mr. Q. Boon de beslissing vastgesteld. De uitspraak is in het openbaar gedaan op 3 februari 2025.