202404287/1/R4.
Datum uitspraak: 6 augustus 2025
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend in Rossum, gemeente Maasdriel,
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 14 juni 2024 in zaak nr. 23/1435 in het geding tussen:
[appellant]
en
het college van burgemeester en wethouders van Maasdriel.
Procesverloop
Bij brief van 11 april 2022 heeft het college aan [appellant] een van rechtswege verleende omgevingsvergunning bekendgemaakt voor het bouwen van een schuur aan de [locatie] in Rossum (hierna: het perceel).
Bij besluit van 25 januari 2023 heeft het college het door [partij] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard en de omgevingsvergunning alsnog geweigerd.
Bij uitspraak van 14 juni 2024 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 2 mei 2025, waar [appellant], bijgestaan door mr. M. de Jong, advocaat in Kerkdriel, en het college, vertegenwoordigd door mr. M.G.H.T. Truijen en S.D.B. Elemans MSc, zijn verschenen.
Overwegingen
Overgangsrecht inwerkingtreding Omgevingswet
1. Op 1 januari 2024 zijn de Omgevingswet en de Invoeringswet Omgevingswet in werking getreden. Als een aanvraag om een omgevingsvergunning is ingediend vóór het tijdstip van inwerkingtreding van de Omgevingswet, dan blijft op grond van artikel 4.3, aanhef en onder a, van de Invoeringswet Omgevingswet het recht zoals dat gold onmiddellijk vóór dat tijdstip van toepassing tot het besluit op die aanvraag onherroepelijk wordt, met uitzondering van artikel 3.9, derde lid, eerste zin, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (hierna: de Wabo).
De aanvraag om een omgevingsvergunning is ingediend op 30 juli 2021. Dat betekent dat in dit geval de Wabo, zoals die gold vóór 1 januari 2024, van toepassing blijft.
Inleiding
2. [appellant] woont op het perceel. [locatie] heeft een aanvraag voor een omgevingsvergunning gedaan voor het bouwen van een nieuwe schuur. De omgevingsvergunning was eerst van rechtswege verleend. Naar aanleiding van het bezwaar van [partij] is de vergunning alsnog geweigerd. Het college heeft de bezwaren van [partij] ongegrond verklaard, maar op grond van een volledige heroverweging de omgevingsvergunning alsnog geweigerd wegens strijd met het bestemmingsplan. Ook weigert het college toepassing te geven aan de discretionaire bevoegdheid om af te wijken van het bestemmingsplan. [appellant] kan zich niet met dit besluit verenigen.
De aangevallen uitspraak
3. De rechtbank heeft het beroep van [appellant] ongegrond verklaard. Daarbij heeft de rechtbank ten eerste overwogen dat de schuur niet vergunningvrij kan worden gerealiseerd omdat de totale oppervlakte van de al dan niet met vergunning gebouwde bijbehorende bouwwerken in het bebouwingsgebied op het perceel de maximaal toegestane oppervlakte van 150 m2 zou overschrijden.
Voorts overweegt de rechtbank dat het college op grond van artikel 7:11, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht een volledige heroverweging mocht maken. Dat is niet anders als sprake is van een van rechtswege verleende vergunning.
De rechtbank heeft overwogen dat de aanvraag in strijd is met het bestemmingsplan. Op grond van het bestemmingsplan mogen bijbehorende bouwwerken uitsluitend worden opgericht binnen 10 meter van (het verlengde van) de bestaande zijgevel van de woning. Deze bepaling is duidelijk en biedt geen aanknopingspunten voor de uitleg van [appellant], dat voldoende is dat een gedeelte van de schuur is voorzien binnen 10 meter van (het verlengde van) de bestaande zijgevel.
Voort overweegt de rechtbank dat het college in redelijkheid heeft kunnen beslissen om geen medewerking te verlenen aan de afwijking van het bestemmingsplan.
Bespreking hoger beroep
4. De gronden die [appellant] in hoger beroep heeft aangevoerd zijn zo goed als een herhaling van wat hij in beroep heeft aangevoerd. De rechtbank is gemotiveerd op deze gronden ingegaan. [appellant] heeft geen redenen aangevoerd waarom de gemotiveerde beoordeling van die gronden in de aangevallen uitspraak onjuist of onvolledig zou zijn. De Afdeling kan zich vinden in het oordeel van de rechtbank en in de onder 3.1, 4.2, 5.2 en 6.3 opgenomen overwegingen, waarop dat oordeel is gebaseerd.
Conclusie
5. Het hoger beroep is ongegrond. De Afdeling bevestigt de uitspraak van de rechtbank.
6. Het college hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. N. Verheij, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van J.M. Rijsdijk, griffier.
Het lid van de enkelvoudige kamer is verhinderd de uitspraak te ondertekenen
w.g. Rijsdijk
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 6 augustus 2025