ECLI:NL:RVS:2025:3758
Raad van State
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep tegen niet tijdig nemen van besluit op aanvraag verblijfsvergunning asiel
In deze zaak heeft de appellant hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Zwolle, die op 2 april 2025 het beroep van de appellant ongegrond verklaarde. De appellant had verzocht om een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd, maar de rechtbank oordeelde dat het niet tijdig nemen van een besluit door de minister van Asiel en Migratie niet tot vernietiging van de uitspraak leidde. De rechtbank stelde vast dat het hogerberoepschrift geen vragen bevatte die in het belang van de rechtseenheid, rechtsontwikkeling of rechtsbescherming beantwoord moesten worden, zoals bedoeld in artikel 91, tweede lid, van de Vreemdelingenwet 2000.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat het hoger beroep ongegrond was. De Afdeling merkte op dat de rechtsvraag die in het hoger beroep aan de orde was, eerder door de Afdeling was beantwoord in een uitspraak van 10 juli 2025 (ECLI:NL:RVS:2025:3082). De minister van Asiel en Migratie werd niet verplicht om de proceskosten te vergoeden. De uitspraak werd openbaar uitgesproken op 8 augustus 2025, waarbij mr. J.H. van Breda als lid van de enkelvoudige kamer de beslissing vaststelde in tegenwoordigheid van mr. J.J. Schuurman, griffier.