ECLI:NL:RVS:2025:3775

Raad van State

Datum uitspraak
13 augustus 2025
Publicatiedatum
11 augustus 2025
Zaaknummer
202500878/1/A2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toegang tot digitale faciliteiten ontzegd aan student Vrije Universiteit Amsterdam

In deze zaak heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op 13 augustus 2025 uitspraak gedaan over het beroep van een studente van de Vrije Universiteit Amsterdam (VU) tegen een besluit van het college van bestuur van de VU. Het college had op 3 december 2024 besloten om de studente de toegang tot de digitale faciliteiten van de VU voor de duur van één jaar te ontzeggen, vanwege ongewenst gedrag en een dwingende communicatiestijl. Dit besluit volgde op eerdere waarschuwingen en meldingen van medewerkers van de VU over haar e-mailgedrag. De studente had bezwaar gemaakt tegen dit besluit, maar het college verklaarde dit bezwaar ongegrond op 5 februari 2025. De studente heeft hiertegen beroep ingesteld, waarbij zij onder andere aanvoerde dat de maatregel disproportioneel was en dat zij in een catch-22 situatie verkeerde. Tijdens de zitting op 2 juli 2025 werd duidelijk dat de studente niet bereid was haar communicatiestijl aan te passen, ondanks eerdere adviezen. De Afdeling oordeelde dat de beslissing van het college om de studente de toegang tot de digitale faciliteiten te ontzeggen gerechtvaardigd was, gezien de ernst van haar gedragingen en het effect daarvan op de medewerkers van de VU. De Afdeling verklaarde het beroep ongegrond en oordeelde dat de maatregel niet disproportioneel was, gezien de eerdere pogingen van de VU om tot een werkbare situatie te komen.

Uitspraak

202500878/1/A2.
Datum uitspraak: 13 augustus 2025
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellante], wonend in [woonplaats],
appellante,
en
het college van bestuur van de Vrije Universiteit Amsterdam (hierna: het college),
verweerder.
Procesverloop
Bij beslissing van 3 december 2024 heeft het college [appellante] de toegang tot de digitale faciliteiten van de Vrije Universiteit Amsterdam (hierna: VU) ontzegd voor de duur van één jaar.
Bij beslissing van 5 februari 2025 heeft het college het door [appellante] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Tegen dit besluit heeft [appellante] beroep ingesteld.
[appellante] heeft een nader stuk overgelegd.
De Afdeling heeft de zaak op een zitting behandeld op 2 juli 2025, waar [appellante], bijgestaan door mr. R. Verspaandonk, advocaat in Den Haag, vergezeld door V. Bolt, tolk, en het college, vertegenwoordigd door mr. M. Lukic, mr. F. Donner en drs. S.A.N. Lo-Fo-Wong, zijn verschenen.
Overwegingen
Inleiding
1.       [appellante] volgt sinds 1 september 2023 de bacheloropleiding Mathematics aan de VU. Op 3 december 2024 heeft het college besloten om [appellante] op grond van artikel 7.57h, eerste lid, van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek (WHW) voor de duur van één jaar de toegang tot de digitale faciliteiten van de VU te ontzeggen. D deze beslissing bevat ook een waarschuwing - een aanmaning als bedoeld in artikel 7.57h, tweede lid, van de WHW - opgenomen waardoor zij bij een volgende overtreding van de voorschriften definitief van de instelling kan worden verwijderd.
2.       Bij beslissing van 5 februari 2025 heeft het college, in navolging van het advies van de Geschillenadviescommissie, het bezwaar van [appellante] tegen deze beslissing ongegrond verklaard.
Beoordeling van het beroep
3.       De Afdeling gaat bij het beoordelen van het beroep uit van de volgende feiten en omstandigheden. [appellante] heeft gedurende haar studieperiode veelvuldig contact gehad met verschillende instellingen van de VU, waaronder het International Office, de Studentenombudsman en de studieadviseur. Vanuit deze organen krijgt het faculteitsbestuur meldingen over het e-mailgedrag van [appellante]. Zo heeft bijvoorbeeld de Studentenombudsman op 19 april en 2 september 2024 bij het college melding gemaakt van ongewenst gedrag, waarin, ook na gesprekken en waarschuwingen, geen verbetering is gekomen. Ook de medewerkers van het International Office hebben bij het faculteitsbestuur melding gemaakt van e-mails van [appellante] die als onbehoorlijk worden ervaren. Op 6 februari 2024 heeft er een gesprek plaatsgevonden tussen [appellante], de directeur onderwijs van de faculteit Bètawetenschappen en de regiehouder sociale veiligheid binnen de VU. Tijdens dit gesprek zijn afspraken gemaakt en heeft [appellante] het advies gekregen om te letten op haar communicatiestijl, omdat deze als brutaal en respectloos wordt ervaren, en om haar e-mails kort en bondig te houden.
Het faculteitsbestuur heeft geconstateerd dat [appellante] ook na dit gesprek op dezelfde wijze is blijven communiceren. Daarom heeft de decaan van de faculteit Bètawetenschappen [appellante] een schriftelijke waarschuwing gegeven. Met haar gedrag handelt [appellante] in strijd met artikel 10.2.2, eerste en tweede lid, van het Studentenstatuut. Tegen deze beslissing heeft zij bezwaar gemaakt. Dit bezwaar heeft het college, dat de waarschuwing voor zijn rekening heeft genomen, bij beslissing van 18 december 2024 ongegrond verklaard. Bij uitspraak van vandaag heeft de Afdeling het door [appellante] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard (ECLI:NL:RVS:2025:3774).
Omdat de waarschuwing van 7 mei 2024 niet tot het gewenste resultaat heeft geleid, heeft de decaan van de faculteit Bètawetenschappen van de VU het college op 9 oktober 2024 verzocht om [appellante] met ingang van 1 november 2024 voor één jaar de toegang tot de gebouwen en terreinen en de digitale omgeving van de VU te ontzeggen en haar te verbieden om medewerkers van de VU per e-mail te benaderen. Dit heeft uiteindelijk geleid tot de beslissing van 3 december 2024, waarbij het college [appellante] voor de duur van één jaar de digitale toegang tot de instelling heeft ontzegd.
Verhouding tussen de beslissingen van 3 en 18 december 2025
4.       De Afdeling begrijpt het betoog van [appellante] zo dat zij zich op het standpunt stelt dat de beslissingen van 3 en 18 december 2024 berusten op exact hetzelfde feitencomplex. Dit betekent volgens haar dat de beslissing op bezwaar van 18 december 2024 op grond van artikel 6:19 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) moet worden aangemerkt als een beslissing ter vervanging van de beslissing van 3 december 2024.
4.1.    De Afdeling volgt dit betoog niet. De inhoud van de beslissing van 18 december 2024 geeft er op geen enkele wijze blijk van dat beoogd is de beslissing van 3 december 2024 te wijzigen, te vervangen of in te trekken.
Kon het college een ordemaatregel opleggen?
5.       [appellante] stelt zich op het standpunt dat er onvoldoende grondslag is om over te gaan tot het treffen van een ordemaatregel. Naar eigen zeggen bevond zij zich in een onmogelijke (catch-22) situatie. Haar communicatie met de instelling had tot dan toe nog niet tot enig resultaat geleid. Om haar rechten veilig te stellen heeft ze medewerkers/organen aangesproken om hen in beweging te krijgen. Ze begint haar communicatie altijd neutraal en met een vriendelijke toon, maar zij is soms genoodzaakt om een fermere toon aan te houden. In dit verband betwist zij dat ze medewerkers heeft aangemerkt als leugenaars of hen persoonlijk heeft aangevallen. Zij heeft in haar e-mails medewerkers aangesproken in de uitoefening van hun functie. Zij heeft haar hulpvraag bij de instelling neergelegd, maar zij werd hierbij niet geholpen, terwijl er voor haar veel op het spel stond. [appellante] stelt dat zij wordt aangesproken op haar taalgebruik, maar dat het college in feite problemen heeft met het beslag dat zij legt op het administratieve apparaat. Dit is volgens haar echter geen grond voor een tijdelijke ontzegging. [appellante] voert verder aan dat de waarschuwing onzorgvuldig tot stand is gekomen en ondeugdelijk is gemotiveerd. Het college heeft niet concreet gemaakt welk gedrag van dien aard was dat daarvoor een waarschuwing moest worden gegeven en ook is niet gemotiveerd waarom bepaald gedrag als respectloos en bedreigend werd aangemerkt. Ook wijst zij op de taalbarrière die mogelijk voor interpretatieverschillen zorgt. Ten slotte merkt zij op dat het college geenszins heeft onderbouwd dat zij zich in haar communicatie bedreigend heeft uitgelaten richting medewerkers van de VU.
5.1.    De Afdeling heeft in de hiervoor genoemde uitspraak van vandaag in een andere zaak van [appellante] vastgesteld dat uit de overgelegde stukken een duidelijk patroon te ontwaren is in de wijze waarop [appellante] communiceert met medewerkers van de VU. Deze laat zich kenmerken door een dwingende toon waarin zij zich niet coöperatief opstelt. De vragen van medewerkers beantwoordt [appellante] vrijwel niet en zij reageert doorgaans met het stellen van tegenvragen waarin zij stelselmatig de behandelend medewerker diskwalificeert en waarin zij een niet-coöperatieve houding inneemt.
5.2.    In de waarschuwing van 7 mei 2024 heeft [appellante] concrete aanwijzingen gekregen op welke wijze zij haar communicatiestijl zou moeten aanpassen. Hieraan heeft [appellante] geen gehoor gegeven. Ook na 7 mei 2024 bleef het faculteitsbestuur meldingen krijgen van overmatige, beledigende, dwingende en onduidelijke e-mails. Op de zitting bij de Afdeling heeft [appellante] desgevraagd aangegeven dat zij haar gedrag volledig gerechtvaardigd vindt. Zij ontkent dat haar toon te fel is en stelt dat, ook al zou deze mogelijk te fel zijn, dit nog geen maatregel rechtvaardigt.
5.3.    Naar het oordeel van de Afdeling kan in de door [appellante] geschetste belangen geen rechtvaardiging worden gevonden voor het door haar vertoonde gedrag. De hoeveelheid berichten en de ongepaste toon die daarbij wordt aangeslagen leiden tot een onevenredig zware belasting voor de instelling en haar medewerkers. Op de zitting heeft het college toegelicht dat medewerkers zowel professioneel als persoonlijk last hebben van de berichten van [appellante]. Dit blijkt bijvoorbeeld ook uit een zich bij de stukken bevindende brief van de Ombudsman voor Studenten, waarin deze schrijft dat, naast de enorme toename in werkdruk, deze zaak haar ook persoonlijk raakt. Het grijpt haar aan dat iemand die niet in staat is om haar duidelijk te maken waarover zij precies klaagt, haar stelselmatig beledigt en bedreigt. Onder deze omstandigheden acht de Afdeling de keuze van het college om aan [appellante] een ordemaatregel op te leggen goed navolgbaar. De Afdeling betrekt in dit oordeel ook het gegeven dat [appellante] zich niet laat corrigeren, terwijl vanuit de instelling meerdere pogingen zijn gedaan om tot een werkbare situatie te komen. Ook op de zitting bij de Afdeling ontbrak het [appellante] aan enige reflectie op haar gedrag en de invloed daarvan op haar omgeving.
5.4.    Het betoog slaagt niet.
Was de ordemaatregel proportioneel?
6.       [appellante] stelt zich daarnaast op het standpunt dat de gevolgen van de opgelegde maatregel disproportioneel zijn. Het gevolg van de maatregel is dat zij voor de duur van één jaar in het geheel geen toegang heeft tot het onderwijs. Het college heeft volgens [appellante] niet gemotiveerd waarom het voor haar niet mogelijk kan zijn om, ook met een gedeeltelijke ontzegging, deel te nemen aan het onderwijs. Het had volgens [appellante] op de weg van het college gelegen om inschrijving voor een opleiding, vakken en tentamens te faciliteren als het zou vasthouden aan een volledige ontzegging van toegang tot de digitale faciliteiten van de instelling.
6.1.    Tussen partijen is niet in geschil dat het college de mogelijkheid heeft om een student uit te sluiten van de digitale faciliteiten van de instelling. In geschil is of de opgelegde maatregel verder gaat dan strikt noodzakelijk is. Naar het oordeel van de Afdeling is dit niet het geval. Uit wat de Afdeling hiervoor heeft overwogen, blijkt dat de gedragingen van [appellante] een ernstige inbreuk maken op het veilige werkklimaat op de VU. Omdat eerdere (minder ingrijpende) maatregelen niet het gewenste effect hebben gehad, kon het college redelijkerwijs overgaan tot een tijdelijke ontzegging van de toegang tot de digitale faciliteiten van de VU voor de duur van één jaar. Dat dit betekent dat [appellante] gedurende deze periode geen onderwijs kan volgen, acht de Afdeling onder deze omstandigheden niet disproportioneel.
6.2.    Het betoog slaagt niet.
Conclusie
7.       Het beroep is ongegrond.
8.       Het college hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. C.H.M. van Altena, voorzitter, en mr. B.P. Vermeulen en mr. C.J. Borman, leden, in tegenwoordigheid van mr. A.S. Rietveld, griffier.
w.g. Van Altena
voorzitter
w.g. Rietveld
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 13 augustus 2025
1064