ECLI:NL:RVS:2025:3856

Raad van State

Datum uitspraak
13 augustus 2025
Publicatiedatum
13 augustus 2025
Zaaknummer
202300172/1/A2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake subsidie Huurdersvereniging Amsterdam

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van de Huurdersvereniging Amsterdam tegen een uitspraak van de rechtbank Amsterdam. De rechtbank had eerder het beroep van de vereniging ongegrond verklaard, nadat het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam de subsidie voor 2017 had vastgesteld op nihil. De vereniging, die de belangen van huurders in Amsterdam behartigde, had in 2017 een subsidie van € 656.590,00 ontvangen, maar de uitbetaling van de voorschotten was per 1 juli 2017 stopgezet vanwege interne conflicten binnen de vereniging. De rechtbank oordeelde dat er geen bewijs was dat er in het tweede halfjaar van 2017 meer subsidiabele activiteiten hadden plaatsgevonden dan waarvoor al subsidie was uitbetaald. De vereniging stelde dat zij recht had op een hoger subsidiebedrag, maar het college concludeerde dat de vereniging niet had voldaan aan de voorwaarden voor verdere uitbetaling. Tijdens de zitting op 1 april 2025 werd besproken dat de Afdeling zou wachten met haar uitspraak tot 1 juli 2025, maar het hoger beroep werd niet ingetrokken. De Afdeling bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat het college de subsidie terecht had vastgesteld op € 460.429,00. De vereniging slaagde er niet in om voldoende bewijs te leveren voor haar claims.

Uitspraak

202300172/1/A2.
Datum uitspraak: 13 augustus 2025
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
de Huurdersvereniging Amsterdam, gevestigd in Amsterdam,
appellante,
tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 29 juli 2022 in zaak nr. 21/3644 in het geding tussen:
de Huurdersvereniging Amsterdam (hierna: de vereniging)
en
het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam.
Procesverloop
Bij besluit van 29 maart 2018 heeft het college de subsidie aan de vereniging in 2017 vastgesteld op nihil.
Bij besluit op bezwaar van 30 juni 2021 heeft het college de subsidie voor 2017 vastgesteld op € 420.429,00.
Bij uitspraak van 29 juli 2022 heeft de rechtbank het door de vereniging daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft de vereniging hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
De vereniging heeft nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 1 april 2025, waar de vereniging, vertegenwoordigd door [gemachtigden], en het college, vertegenwoordigd door mr. M. Kappelhof en mr. R. Nomden, zijn verschenen.
Overwegingen
Inleiding
1.       De vereniging behartigde de belangen van huurders in Amsterdam. Het college heeft haar voor het jaar 2017 een subsidie van € 656.590,00 verleend, uit te betalen in vier voorschotten. Naar aanleiding van interne conflicten in het bestuur en het ledenbestand heeft het college de uitbetaling van de voorschotten per 1 juli 2017 gestopt, voor zover dat niet de salarislasten van vaste medewerkers betreft. Op dat moment waren de eerste twee voorschotten al uitbetaald, in totaal een bedrag van € 328.295,00. Na 1 juli 2017 heeft het college noodzakelijke salaris- en factuurbetalingen van de vereniging vergoed, in totaal een bedrag van € 132.134,00.
2.       De vereniging is op 7 december 2017 ontbonden nadat een deel van de leden was opgestapt. Naar eigen zeggen is de ontbinding inmiddels teruggedraaid.
Besluitvorming
3.       Het college heeft in zijn besluit van 30 juni 2021 geconcludeerd dat de vereniging in het eerste halfjaar van 2017 de activiteiten waarvoor subsidie is verleend, heeft uitgevoerd. Het college heeft dienovereenkomstig het subsidiebedrag vastgesteld. Het college heeft vanaf juni 2017 duidelijk gemaakt dat de bedrijfsvoering en governance op orde gebracht moesten worden om de rest van de subsidie te kunnen ontvangen. De vereniging heeft dat niet gedaan en is ontbonden. Het college heeft zich op het standpunt gesteld dat het daarom niet gehouden was om meer te betalen dan salarissen en facturen die in het tweede halfjaar van 2017 noodzakelijk waren om te voorkomen dat acute liquiditeitsproblemen zouden ontstaan. Verder heeft het college geconcludeerd dat, behalve de gedane betalingen voor de salarissen van vaste medewerkers en andere kosten om niet in liquiditeitsproblemen te komen, uit de financiële verslaglegging niet blijkt van andere subsidiabele activiteiten in het tweede halfjaar van 2017. In plaats van de verleende subsidie van € 656.590,00 heeft het college daarom de subsidie over 2017 vastgesteld op het, al uitbetaalde, bedrag van € 460.429,00.
Uitspraak van de rechtbank
4.       De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard en overwogen dat uit het jaarverslag en de jaarrekening 2017 niet is af te leiden dat er in het tweede halfjaar van 2017 meer subsidiabele activiteiten hebben plaatsgevonden dan waarvoor al betaald is door het college.
Hoger beroep
Termijn
5.       Ter zitting is met partijen besproken dat de Afdeling wacht tot 1 juli 2025 met haar uitspraak, zodat het hoger beroep na overleg van de vereniging met het college eventueel ingetrokken kan worden. Het hoger beroep is niet ingetrokken. De Afdeling heeft stukken die na zitting zijn ingediend, retour gezonden omdat het onderzoek al was gesloten.
Procesbelang
6.       Daargelaten of de vereffening van de vereniging, naar zij stelt, is teruggedraaid, heeft zij belang bij haar hoger beroep vanwege de afwikkeling van haar schulden.
Vaststelling subsidie
7.       De vereniging betoogt dat de rechtbank de verkeerde regels heeft toegepast. Daarbij zou de rechtbank het onderzoek heropenen na de zitting, wat zij ten onrechte niet heeft gedaan. De rechtbank heeft bij haar oordeel niet betrokken dat het college zelf heeft aangestuurd op opheffing van de vereniging. Daarnaast was de handelwijze van de betrokken wethouder niet juist. Verder heeft de vereniging een overzicht van onbetaalde facturen overgelegd en ook andere facturen en bankafschriften verstrekt. Volgens de vereniging staat nog een bedrag open van € 238.390,27 aan onbetaalde facturen. Daarnaast heeft zij recht op subsidiëring van andere onkosten. De vereniging betoogt dat zij nog recht heeft op € 325.906,25 aan subsidies van het college.
7.1.    De rechtbank heeft terecht overwogen dat het niet duidelijk is welke subsidiabele activiteiten in het tweede halfjaar van 2017 hebben plaatsgevonden en wat daarvan de kosten zijn. Ook uit de overgelegde niet nader toegelichte facturen en bankafschriften, waarvan de som een ander bedrag is dan is opgenomen in de jaarrekening en jaarverslag 2017, is niet af te leiden dat in het tweede halfjaar van 2017 meer subsidiabele activiteiten hebben plaatsgevonden dan waarvoor het college al subsidie heeft uitbetaald. De vereniging is er dus ook in hoger beroep niet in geslaagd om het vereiste inzicht te geven. Dat betekent dat het college de subsidie mocht vaststellen op € 460.429,00. De gronden van de vereniging over de betrokken wethouder kunnen niet tot een andere conclusie leiden.
7.2.    Uit het proces-verbaal van de zitting van de rechtbank blijkt dat zij het onderzoek ter zitting heeft gesloten en zij niet heeft toegezegd om het onderzoek te heropenen.
7.3.    Het betoog slaagt niet.
Conclusie
8.       Het hoger beroep is ongegrond. De Afdeling bevestigt de uitspraak van de rechtbank.
9.       Het college hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. E.J. Daalder, voorzitter, en mr. J.A.W. Scholten-Hinloopen en mr. B.P. Vermeulen, leden, in tegenwoordigheid van mr. O. van Loon, griffier.
w.g. Daalder
voorzitter
w.g. Van Loon
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 13 augustus 2025
284-1100