ECLI:NL:RVS:2025:3864

Raad van State

Datum uitspraak
13 augustus 2025
Publicatiedatum
13 augustus 2025
Zaaknummer
202500129/1/R4
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestuursdwang en niet-ontvankelijkheid van beroep tegen besluit college van burgemeester en wethouders van Den Haag

Op 13 augustus 2025 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan in een zaak tussen [appellante], wonend in Den Haag, en het college van burgemeester en wethouders van Den Haag. De zaak betreft een besluit van het college van 3 oktober 2024, waarin werd besloten om op 23 september 2024 spoedeisende bestuursdwang toe te passen wegens het in strijd met de Afvalstoffenverordening 2010 aanbieden van huishoudelijke afvalstoffen. Het college stelde daarbij dat een gedeelte van de kosten, € 199,57, voor rekening van [appellante] zou komen. Na bezwaar van [appellante] verklaarde het college op 27 november 2024 het bezwaar ongegrond. Hierop heeft [appellante] beroep ingesteld.

Echter, op 28 mei 2025 trok het college het besluit van 3 oktober 2024 in, omdat de overtreding niet aan [appellante] te wijten was. Tijdens de zitting op 25 juli 2025 bevestigde het college dat het besluit van 27 november 2024 ook was ingetrokken. De Afdeling oordeelde dat [appellante] geen belang meer had bij een inhoudelijke beoordeling van het beroep, aangezien het college haar niet langer als overtreder aanmerkte en het bedrag van € 199,57 terugbetaald zou worden. De Afdeling verklaarde het beroep niet-ontvankelijk en oordeelde dat het college de proceskosten van [appellante] moest vergoeden, tot een bedrag van € 907,00, en het griffierecht van € 51,00 moest terugbetalen.

Uitspraak

202500129/1/R4.
Datum uitspraak: 13 augustus 2025
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellante], wonend in Den Haag,
en
het college van burgemeester en wethouders van Den Haag,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 3 oktober 2024 heeft het college zijn beslissing om op 23 september 2024 spoedeisende bestuursdwang toe te passen wegens het in strijd met de Afvalstoffenverordening 2010 van de gemeente Den Haag aanbieden van huishoudelijke afvalstoffen, op schrift gesteld. Daarbij heeft het college vermeld dat een gedeelte van de kosten van de toepassing van bestuursdwang, te weten € 199,57, voor rekening van [appellante] komt.
Bij besluit van 27 november 2024 heeft het college het door [appellante] hiertegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Tegen dit besluit heeft [appellante] beroep ingesteld.
Bij besluit van 28 mei 2025 heeft het college het besluit van 23 september 2024 (lees: 3 oktober 2024), ingetrokken.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 25 juli 2025, waar het college, vertegenwoordigd door mr. W.P. van Lith, is verschenen.
Overwegingen
1.       In het besluit van 28 mei 2025 staat dat de overtreding, die ten grondslag lag aan de beslissing om spoedeisende bestuursdwang toe te passen, niet aan [appellante] te wijten valt en dat het college daarom het besluit van 3 oktober 2024 intrekt. De Afdeling begrijpt dat hiermee ook het besluit van 27 november 2024 is ingetrokken. Op de zitting heeft het college dit bevestigd.
2.       Aangezien het college [appellante] niet langer als overtreder aanmerkt, hoeft zij ook het bedrag van € 199,57, dat bij haar in rekening is gebracht, niet te betalen. Het college heeft op de zitting toegezegd haar dat geld terug te zullen betalen. Volgens het college is de procedure om dat te bewerkstelligen al in gang gezet.
3.       Met het besluit van 28 mei 2025 is het college naar het oordeel van de Afdeling geheel tegemoetgekomen aan het beroep van [appellante] tegen het besluit van 27 november 2024. Aangezien niet is gebleken van andere belangen, heeft zij daardoor geen belang meer bij een inhoudelijke beoordeling van dat beroep. Het beroep is daarom niet-ontvankelijk.
4.       Het college moet de proceskosten vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I.        verklaart het beroep niet-ontvankelijk;
II.       veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van Den Haag tot vergoeding van bij [appellante] in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 907,00, geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;
III.      gelast dat het college van burgemeester en wethouders van Den Haag aan [appellante] het door haar voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrag van € 51,00 vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. J.H. van Breda, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. A.M.C. Hoekstra, griffier.
w.g. Van Breda
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Hoekstra
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 13 augustus 2025
860