ECLI:NL:RVS:2025:3888

Raad van State

Datum uitspraak
12 augustus 2025
Publicatiedatum
14 augustus 2025
Zaaknummer
202405824/1/A3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Mondelinge uitspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag Verklaring Omtrent Gedrag (VOG) voor taxichauffeur na strafrechtelijke veroordelingen

In deze zaak heeft [appellant] een aanvraag ingediend voor een Verklaring Omtrent Gedrag (VOG) om als taxichauffeur te kunnen werken. De staatssecretaris van Rechtsbescherming heeft deze aanvraag afgewezen, omdat [appellant] binnen de terugkijktermijn in aanraking is gekomen met justitie. In het Justitieel Documentatie Systeem zijn meerdere veroordelingen van [appellant] geregistreerd, waaronder een gevangenisstraf van zeven maanden, waarvan drie maanden voorwaardelijk, en geldboetes voor het niet opvolgen van aanwijzingen van bevoegde ambtenaren en voor snelheidsovertredingen. Ook buiten de terugkijktermijn heeft [appellant] meerdere keren met justitie te maken gehad.

De rechtbank Amsterdam heeft in een eerdere uitspraak op 26 juli 2024 het beroep van [appellant] tegen de afwijzing van de VOG ongegrond verklaard. De rechtbank oordeelde dat de staatssecretaris de afwijzing van de VOG terecht had gedaan, omdat de strafbare feiten een belemmering vormen voor de uitoefening van de functie van taxichauffeur. De rechtbank vond dat het belang van de samenleving zwaarder woog dan het persoonlijk belang van [appellant], vooral gezien de recente veroordeling.

In hoger beroep heeft [appellant] betoogd dat de afwijzing van de VOG disproportioneel is en dat er meer aandacht had moeten zijn voor zijn persoonlijke omstandigheden. Hij stelt dat hij de opgelegde bijzondere voorwaarden naleeft en dat zijn werk als taxichauffeur belangrijk is voor zijn dagstructuur. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft echter geoordeeld dat de rechtbank op goede gronden heeft geoordeeld en dat de staatssecretaris de aanvraag om de VOG mocht afwijzen. De Afdeling bevestigt de uitspraak van de rechtbank en oordeelt dat het belang van de samenleving zwaarder weegt dan het belang van [appellant].

Uitspraak

202405824/1/A3.
Datum uitspraak: 12 augustus 2025
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
PROCES-VERBAAL van de mondelinge uitspraak (artikel 8:67 van de Algemene wet bestuursrecht) op het hoger beroep van:
[appellant], wonend in [woonplaats],
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 26 juli 2024 in zaak nr. 23/6697 in het geding tussen:
[appellant]
en
de staatssecretaris van Rechtsbescherming (voorheen: de minister voor Rechtsbescherming), hierna: de staatssecretaris.
Openbare zitting gehouden op 12 augustus 2025 om 12:00 uur.
Tegenwoordig:
Staatsraad mr. C.H.M. van Altena, lid van de enkelvoudige kamer
Griffier: mr. G.A. van de Sluis
Jurist: mr. J. Zonneveld
Verschenen:
de staatssecretaris, vertegenwoordigd door mr. E. Spekreijse;
====================================
Het hoger beroep richt zich tegen de uitspraak van de rechtbank van 26 juli 2024 waarbij de rechtbank het beroep van [appellant] tegen het besluit van 4 oktober 2023 ongegrond heeft verklaard. In dat besluit heeft de staatssecretaris het bezwaar tegen het besluit van 21 juni 2023, waarbij de aanvraag van [appellant] om een Verklaring omtrent het gedrag (hierna: VOG) is afgewezen, ongegrond verklaard.
Beslissing:
De Afdeling bevestigt de aangevallen uitspraak.
Motivering:
1.       [appellant] heeft een aanvraag om een VOG gedaan voor taxichauffeur. De staatssecretaris heeft de aanvraag afgewezen omdat [appellant] binnen de terugkijktermijn in aanraking is gekomen met justitie. In het Justitieel Documentatie Systeem is onder andere een misdrijf te vinden, waarvoor [appellant] is veroordeeld tot een gevangenisstraf van zeven maanden, waarvan drie maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren met bijzondere voorwaarden. Daarnaast is [appellant] veroordeeld tot een geldboete voor het niet volgen van aanwijzingen van daartoe bevoegde ambtenaren en een geldboete voor het overschrijden van de maximumsnelheid. Ook buiten de terugkijktermijn is [appellant] meerdere malen met justitie in aanraking gekomen.
2.       De rechtbank heeft geoordeeld dat de staatssecretaris de VOG heeft mogen afwijzen omdat de strafbare feiten een belemmering vormen voor de behoorlijke uitoefening van de functie van taxichauffeur. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de staatssecretaris het belang van de beperking van de risico’s voor de samenleving zwaarder mogen laten wegen dan het persoonlijk belang van [appellant]. Daarbij is van belang dat [appellant] nog kort geleden is veroordeeld en de veroordeling geen licht vergrijp is geweest.
3.       [appellant] betoogt, samengevat, dat de weigering van de VOG disproportioneel is. Er had volgens [appellant] twijfel moeten bestaan over de vraag of toch een VOG kon worden afgegeven. Er wordt door de rechtbank alleen gekeken naar het justitieel verleden en niet naar de persoonlijke omstandigheden. [appellant] leeft de bijzondere voorwaarden na die door de strafrechter zijn opgelegd. De veiligheid van de klanten kan daardoor worden gewaarborgd. Voor [appellant] is het belangrijk dat hij een dagstructuur heeft en zijn werk als taxichauffeur kan doen.
4.       De Afdeling is van oordeel dat de rechtbank op goede gronden heeft geoordeeld dat de staatssecretaris de aanvraag om de VOG heeft mogen afwijzen. De Afdeling ziet in wat [appellant] naar voren heeft gebracht geen aanleiding anders te oordelen. Er is een zeer beperkt tijdsverloop, omdat [appellant] drie dagen na zijn veroordeling al een VOG heeft aangevraagd en het besluit van 4 oktober 2023 slechts zes maanden na de veroordeling is genomen. De rechtbank heeft in het licht van dit beperkte tijdsverloop het justitieel verleden terecht doorslaggevend geacht. Op het moment van de beoordeling van de VOG mocht het belang van de samenleving dan ook zwaarder wegen dan het belang van [appellant].
5.       Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
6.       De staatssecretaris hoeft geen proceskosten te vergoeden.
w.g. Van Altena
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Van de Sluis
griffier
802-1104