ECLI:NL:RVS:2025:3909
Raad van State
- Mondelinge uitspraak
- C.H. Bangma
- I.W.M.J. Bossmann
- R.F.I. de Lange
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep tegen intrekking van toestemming voor beveiligingswerkzaamheden op basis van de Wet particuliere beveiligingsorganisaties en recherchebureaus
In deze zaak gaat het om een hoger beroep dat is ingesteld door [appellant] tegen een uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 24 juli 2024. De rechtbank had het beroep van [appellant] ongegrond verklaard, waarbij het ging om de intrekking van de toestemming door de korpschef van politie aan [bedrijf] om [appellant] beveiligingswerkzaamheden te laten uitvoeren. De korpschef had op 4 april 2023 besloten de toestemming in te trekken, omdat de betrouwbaarheid van [appellant] niet boven iedere twijfel was verheven. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft op 6 augustus 2025 de mondelinge uitspraak gedaan. Tijdens de zitting is vastgesteld dat de korpschef bij de toepassing van artikel 7, vijfde lid, van de Wet particuliere beveiligingsorganisaties en recherchebureaus (Wpbr) het belang van de betrouwbaarheid van beveiligingspersoneel in redelijkheid heeft kunnen laten prevaleren boven de belangen van [appellant]. De Afdeling oordeelt dat de rechtbank een zorgvuldig en uitgebreid oordeel heeft gegeven en bevestigt de uitspraak. Het hoger beroep wordt ongegrond verklaard en de korpschef hoeft geen proceskosten te vergoeden.