ECLI:NL:RVS:2025:3969

Raad van State

Datum uitspraak
20 augustus 2025
Publicatiedatum
20 augustus 2025
Zaaknummer
202401095/1/R3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering omgevingsvergunning voor bedrijfswoning in Leeuwarden

Op 20 augustus 2025 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan in een hoger beroep betreffende de weigering van een omgevingsvergunning voor het bouwen van een bedrijfswoning aan de [locatie] te Leeuwarden. Het college van burgemeester en wethouders van Leeuwarden had op 13 juni 2022 besloten om de vergunning te weigeren, omdat het toestaan van een bedrijfswoning zou leiden tot een beperking van de vestiging van zwaardere bedrijvigheid en een mogelijke uitbreidingsbeperking voor omliggende bedrijven. Dit besluit werd door het college onderbouwd met de prioriteit die gegeven wordt aan het in stand houden en verder ontwikkelen van de bedrijfsfunctie in het gebied.

[Appellante] heeft bezwaar gemaakt tegen deze weigering, maar het college verklaarde dit bezwaar op 16 december 2022 ongegrond. De rechtbank Noord-Nederland bevestigde op 9 januari 2024 de beslissing van het college, waarop [appellante] hoger beroep heeft ingesteld. Tijdens de zitting op 20 juni 2025 is de zaak behandeld, waarbij [appellante] werd vertegenwoordigd door [gemachtigden] en het college door mr. J.J. Hengst en A. Stienstra.

De Afdeling heeft geoordeeld dat het college terecht heeft geweigerd medewerking te verlenen aan de realisatie van de bedrijfswoning, omdat het college de vestigings- en uitbreidingsmogelijkheden van bestaande en toekomstige bedrijven in het gebied in overweging heeft genomen. Het hoger beroep van [appellante] is ongegrond verklaard, en de aangevallen uitspraak is bevestigd. Het college hoeft geen proceskosten te vergoeden.

Uitspraak

202401095/1/R3.
Datum uitspraak: 20 augustus 2025
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellante], gevestigd in Leeuwarden,
appellante,
tegen de uitspraak van de rechtbank Noord­-Nederland van 9 januari 2024 in zaak nr. 23/404 in het geding tussen:
[appellante]
en
het college van burgemeester en wethouders van Leeuwarden.
Procesverloop
Bij besluit van 13 juni 2022 heeft het college geweigerd een omgevingsvergunning te verlenen voor het bouwen van een bedrijfswoning aan de [locatie] te Leeuwarden.
Bij besluit van 16 december 2022 heeft het college het door [appellante] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 9 januari 2024 (hierna: aangevallen uitspraak) heeft de rechtbank het door [appellante] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft [appellante] hoger beroep ingesteld.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 20 juni 2025, waar [appellante], vertegenwoordigd door [gemachtigden], en het college, vertegenwoordigd door mr. J.J. Hengst en A. Stienstra zijn verschenen.
Overwegingen
Overgangsrecht inwerkingtreding Omgevingswet
1.       Op 1 januari 2024 zijn de Omgevingswet en de Invoeringswet Omgevingswet in werking getreden. Als een aanvraag om een omgevingsvergunning is ingediend vóór het tijdstip van inwerkingtreding van de Omgevingswet, dan blijft op grond van artikel 4.3, aanhef en onder a, van de Invoeringswet Omgevingswet het recht zoals dat gold onmiddellijk vóór dat tijdstip van toepassing tot het besluit op die aanvraag onherroepelijk wordt, met uitzondering van artikel 3.9, derde lid, eerste zin, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (hierna: de Wabo).
De aanvraag om een omgevingsvergunning is ingediend op 3 mei 2022. Dat betekent dat in dit geval de Wabo, zoals die gold vóór 1 januari 2024, van toepassing blijft.
Inleiding
2.       Het college heeft geweigerd aan [appellante] een omgevingsvergunning te verlenen voor het realiseren van een bedrijfswoning aan de [locatie] te Leeuwarden. Aan deze weigering is ten grondslag gelegd dat ter plaatse prioriteit wordt gegeven aan het in stand houden en verder ontwikkelen van de bedrijfsfunctie, wat door het toestaan van een bedrijfswoning belemmerd zou worden. Het toestaan van een bedrijfswoning zou leiden tot een beperking van de vestiging van de gewenste diversiteit aan (zwaardere) bedrijvigheid en een mogelijke uitbreidingsbeperking voor omliggende bedrijven.
Beoordeling
3.       Tussen partijen is niet in geschil dat het bouwplan in strijd is met het bestemmingsplan `Leeuwarden - Industrieterrein Leeuwarden Oost en De Hemrik'. [appellante] betoogt echter dat het college had moeten meewerken aan realisatie van de bedrijfswoning door af te wijken van het bestemmingsplan.
4.       Met de rechtbank is de Afdeling van oordeel dat het college heeft mogen besluiten om geen medewerking te verlenen aan het realiseren van de bedrijfswoning, omdat het college prioriteit wenst te geven aan het in stand houden en verder ontwikkelen van de bedrijfsfunctie en hiervoor zo min mogelijk beperkingen op wil werpen. Het college is bij de bepaling of een bedrijfswoning ter plaatse mogelijk is, terecht uitgegaan van de vestigings- en uitbreidingsmogelijkheden van alle bestaande en toekomstige bedrijven binnen de richtafstanden milieuzonering.
Het betoog slaagt niet.
5.       Wat [appellante] voor het overige heeft aangevoerd leidt evenmin tot een ander oordeel dan de rechtbank.
Conclusie
6.       Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak zal worden bevestigd.
7.       Het college hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. C.H. Bangma, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van J.M. Rijsdijk, griffier.
w.g. Bangma
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Rijsdijk
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 20 augustus 2025