ECLI:NL:RVS:2025:3996

Raad van State

Datum uitspraak
20 augustus 2025
Publicatiedatum
20 augustus 2025
Zaaknummer
202502366/1/R4
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestuursdwang en aansprakelijkheid voor kosten bij huishoudelijke afvalstoffen in Den Haag

Op 20 augustus 2025 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan in een zaak tussen [appellante], wonend in Den Haag, en het college van burgemeester en wethouders van Den Haag. De zaak betreft de toepassing van spoedeisende bestuursdwang door het college, die op 15 januari 2025 is uitgevoerd wegens het in strijd met de Afvalstoffenverordening 2010 aanbieden van huishoudelijke afvalstoffen. Het college heeft op 30 januari 2025 besloten dat de kosten van deze bestuursdwang, ter hoogte van € 199,57, voor rekening van [appellante] komen. Dit besluit werd door het college op 17 april 2025 bevestigd, nadat [appellante] bezwaar had gemaakt.

Tijdens de zitting op 13 augustus 2025 heeft het college, vertegenwoordigd door mr. F. van Ommeren, de zaak toegelicht. [appellante] betwist niet dat haar minderjarige zoon verantwoordelijk is voor het verkeerd aanbieden van de doos, maar stelt dat de kosten niet voor haar rekening zouden moeten komen vanwege haar financiële situatie en de autismespectrumstoornis van haar zoon. De Afdeling heeft overwogen dat de kosten van bestuursdwang in beginsel voor rekening van de overtreder komen, en dat de omstandigheden van [appellante] geen reden vormen om van deze regel af te wijken. De Afdeling concludeert dat het beroep van [appellante] ongegrond is en dat het college geen proceskosten hoeft te vergoeden.

Uitspraak

202502366/1/R4.
Datum uitspraak: 20 augustus 2025
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellante], wonend in Den Haag,
appellante,
en
het college van burgemeester en wethouders van Den Haag,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 30 januari 2025 heeft het college zijn beslissing om op 15 januari 2025 spoedeisende bestuursdwang toe te passen wegens het in strijd met de Afvalstoffenverordening 2010 van de gemeente Den Haag aanbieden van huishoudelijke afvalstoffen, op schrift gesteld. Daarbij heeft het college vermeld dat de kosten van de toepassing van bestuursdwang, te weten € 199,57, voor rekening van [appellante] komen.
Bij besluit van 17 april 2025 heeft het college het door [appellante] hiertegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Tegen dit besluit heeft [appellante] beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De Afdeling heeft de zaak op een zitting behandeld op 13 augustus 2025, waar het college, vertegenwoordigd door mr. F. van Ommeren, is verschenen.
Overwegingen
1.       De toepassing van spoedeisende bestuursdwang heeft bestaan uit het verwijderen van een doos die op 15 januari 2025 is aangetroffen naast de ondergrondse restafvalcontainer (hierna: ORAC) ter hoogte van de Lippe-Biesterfeldweg 70 in Den Haag. Op de doos is een adreslabel aangetroffen met daarop de adresgegevens van [appellante] en de naam van haar minderjarige thuiswonende zoon. Het college heeft toegelicht dat, gezien deze gegevens op het adreslabel, de doos tot de zoon was te herleiden. Daarom dient [appellante] volgens het college te worden aangemerkt als overtreder.
2.       [appellante] betwist niet dat zij ervoor verantwoordelijk kan worden gehouden dat haar minderjarige zoon de doos naast de ORAC heeft gezet. Zij meent echter dat het daarvoor bij haar in rekening gebrachte bedrag van € 199,57 niet voor haar rekening zou moeten komen. Zij vraagt begrip voor de omstandigheid dat haar zoon een autismespectrumstoornis heeft, waardoor zijn brein niet functioneert zoals een persoon die hier geen last van heeft. Verder wijst zij erop dat het voor haar vanwege haar minimuminkomen moeilijk is om de kosten van de toepassing van spoedeisende bestuursdwang te vergoeden.
2.1.    Artikel 5:25, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht luidt: "De toepassing van bestuursdwang geschiedt op kosten van de overtreder, tenzij deze kosten redelijkerwijze niet of niet geheel te zijnen laste behoren te komen."
2.2.    Het is niet in geschil dat de zoon van [appellante] de doos verkeerd heeft aangeboden en dat [appellante] daarvoor verantwoordelijk kan worden gehouden. Doordat de zoon van [appellante] de doos verkeerd heeft aangeboden, heeft het college kosten moeten maken voor het verwijderen daarvan. In beginsel behoren die kosten voor rekening van de overtreder te komen. Het bedrag van € 199,57 dat het college voor rekening van [appellante] heeft gebracht, is geen boete maar een gedeelte van de daadwerkelijk door het college gemaakte kosten. [appellante] heeft er zelf voor gekozen om de doos door haar zoon, die een autismespectrumstoornis heeft, weg te laten gooien, terwijl zij wist dat dit verkeerd zou kunnen gaan, zodat die keuze voor haar risico komt. Dat zij voortaan het huisvuil zelf zal deponeren is ook geen omstandigheid op grond waarvan deze daadwerkelijk door het college gemaakte kosten redelijkerwijze niet of niet geheel voor haar rekening behoren te komen. Verder is de door [appellante] gestelde omstandigheid dat zij het bedrag niet kan betalen, geen omstandigheid waardoor deze kosten niet voor haar rekening zouden moeten komen. Indien zij het bedrag niet ineens kan betalen, kan zij het college verzoeken om een betalingsregeling te treffen waarbij zij het bedrag in termijnen kan betalen. Het college heeft in het besluit van 17 april 2025 ook gewezen op deze mogelijkheid. Gelet hierop bestaat er geen aanleiding voor het oordeel dat de door het college gemaakte kosten redelijkerwijze niet voor rekening van [appellante] behoren te komen.
Het betoog slaagt niet.
Conclusie
3.       Het beroep is ongegrond.
4.       Het college hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. H.J.M. Besselink, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. A.J. Hielkema, griffier.
w.g. Besselink
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Hielkema
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 20 augustus 2025
1096