ECLI:NL:RVS:2025:4036
Raad van State
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep tegen niet tijdig nemen van besluit op aanvraag verblijfsvergunning asiel
In deze zaak heeft de appellant hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Zwolle, van 2 april 2025. De rechtbank had het beroep van de appellant ongegrond verklaard, waarbij de appellant had verzocht om een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De rechtbank oordeelde dat het niet tijdig nemen van een besluit op deze aanvraag niet tot vernietiging van de uitspraak leidde. De appellant, vertegenwoordigd door mr. A. Khalaf, heeft tegen deze uitspraak hoger beroep ingesteld.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft het hoger beroep beoordeeld en geconcludeerd dat de uitspraak van de rechtbank niet vernietigd hoeft te worden. De Afdeling oordeelde dat het hogerberoepschrift geen vragen bevatte die in het belang van de rechtseenheid, rechtsontwikkeling of rechtsbescherming beantwoord moesten worden. Dit oordeel is gebaseerd op artikel 91, tweede lid, van de Vreemdelingenwet 2000.
Daarnaast werd opgemerkt dat de rechtsvraag die in het hoger beroep aan de orde was, eerder door de Afdeling was beantwoord in een uitspraak van 10 juli 2025. De Afdeling bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat de minister van Asiel en Migratie geen proceskosten hoefde te vergoeden. De beslissing werd uitgesproken in het openbaar op 21 augustus 2025, door mr. J.H. van Breda, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. J. Gerritsjans-van Essen, griffier.