202401291/1/A3.
Datum uitspraak: 27 augustus 2025
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend in [woonplaats],
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland van 15 januari 2024 in zaken nrs. 22/2177 en 23/1516 in het geding tussen:
[appellant]
en
de korpschef van politie (hierna: de korpschef).
Procesverloop
Bij besluit van 13 juli 2022 heeft de korpschef het verzoek van [appellant] om inzage in zijn politiegegevens deels afgewezen.
Bij besluit van 21 februari 2023 heeft de korpschef een herhaald verzoek van [appellant] wederom deels afgewezen.
Bij besluit van 24 juli 2023 heeft de korpschef het besluit van 13 juli 2022 en het besluit van 21 februari 2023 ingetrokken en vervangen met dit besluit en het inzageverzoek, onder aanvulling van de motivering, deels afgewezen.
Bij uitspraak van 15 januari 2024 heeft de rechtbank de beroepen tegen de besluiten van 13 juli 2022 en 21 februari 2023 niet-ontvankelijk verklaard. Voorts heeft de rechtbank het beroep tegen het besluit van 24 juli 2023 ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
De korpschef heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
De korpschef heeft de Afdeling verzocht om met toepassing van artikel 8:29 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) de op de zaak betrekking hebbende politieregistraties over [appellant] en de motivering daarvoor niet aan [appellant] te verstrekken.
[appellant] heeft de Afdeling toestemming verleend als bedoeld in artikel 8:29, vijfde lid, van de Awb, om mede op grondslag van deze stukken uitspraak te doen.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 11 juni 2025, waar [appellant], vertegenwoordigd door mr. T.D.D. Loeffen, advocaat in Sittard, en de korpschef, vertegenwoordigd door P. Pasteuning en mr. M. van Harm, zijn verschenen.
Overwegingen
Inleiding
1. [appellant] heeft verzocht om inzage in zijn politiegegevens. Met zijn verzoek wenst hij inzage te krijgen in alle gegevens die over hem zijn verwerkt. De korpschef heeft zijn verzoek gedeeltelijk afgewezen om te voorkomen dat inzage nadelige gevolgen kan hebben voor het politieonderzoek of de strafvervolging en om de vrijheden en rechten van derden te beschermen. Vervolgens heeft [appellant] wederom verzocht om inzage. Met dit verzoek heeft hij inzage verzocht in alle gegevens die vanaf 29 april 2022 over hem zijn verwerkt uit politiesystemen, dossiers en alle nieuwe onderzoeken waar zijn gegevens in zijn verwerkt. De korpschef heeft zijn verzoek opnieuw gedeeltelijk afgewezen om te voorkomen dat inzage nadelige gevolgen heeft voor het politieonderzoek. Uiteindelijk heeft de korpschef zijn twee eerdere besluiten ingetrokken en een nieuw besluit genomen waarin hij het inzageverzoek van [appellant] gedeeltelijk heeft ingewilligd en in een aanvullende motivering heeft kenbaar heeft gemaakt waarom [appellant] geen inzage heeft gekregen in bepaalde politiegegevens. De korpschef meent dat met dit besluit voldaan is aan het inzagerecht van [appellant]. Volgens [appellant] is het onderzoek van de korpschef niet volledig omdat er pagina’s uit het verstrekte overzicht van het digitaal politiepersonen dossier (hierna: PPD) ontbreken en in de aanvullende motivering een belangenafweging ontbreekt over de gevolgen van inzage van het onderzoek.
Uitspraak van de rechtbank
2. De rechtbank heeft beoordeeld of de korpschef een volledig onderzoek heeft gedaan naar de gegevens die de politie over [appellant] heeft verwerkt en of de geweigerde inzage op grond van artikel 25 van de Wet politiegegevens (hierna: Wpg) kenbaar en deugdelijk is gemotiveerd. De rechtbank heeft geoordeeld dat het voldoende aannemelijk is dat het onderzoek van korpschef volledig is. Het verstrekte overzicht uit het PPD vermeldt weliswaar 22 pagina’s, maar de rechtbank kan het standpunt van de korpschef volgen dat dit een administratieve omissie is. Daarnaast heeft de rechtbank geoordeeld dat de korpschef een deugdelijke belangenafweging heeft gemaakt en kenbaar en deugdelijk heeft gemotiveerd dat de weigering van de registraties een noodzakelijke en evenredige maatregel is ter bescherming van de in artikel 27, eerste lid, onder b en d, van de Wpg, genoemde belangen. De rechtbank heeft hierbij acht geslagen op de door de korpschef overgelegde 8:29-stukken inclusief de daarbij door de korpschef gegeven motivering en aanvullende motivering.
Hoger beroep
3. [appellant] betoogt dat de geheimhoudingskamer van de rechtbank ten onrechte het verzoek van de korpschef om de geweigerde stukken geheim te houden met toepassing van artikel 8:29 van de Awb heeft toegewezen. Verder twijfelt hij aan de volledigheid van het overzicht uit het PPD wat aan hem is verstrekt. De rechtbank zou uitgegaan zijn van een automatisch gemaakt overzicht wat 22 pagina’s zou moeten bevatten, maar er zijn slechts vier pagina’s overgelegd door de korpschef zonder dat daarin een inhoudelijke toelichting staat op de over hem verwerkte gegevens.
Beoordeling
4. De geheimhoudingskamer van de Afdeling heeft in haar uitspraak van 11 juni 2025, zaaknummer 202401291/2/A3, geoordeeld dat beperkte kennisneming van de onder geheimhouding overgelegde stukken gerechtvaardigd is. Omdat de geheimhoudingkamer van de Afdeling daarmee tot dezelfde conclusie is gekomen als de rechtbank slaagt het betoog over de wijze waarop de rechtbank artikel 8:29 van de Awb heeft toegepast niet.
5. Het inzagerecht van artikel 25, van de Wpg, stelt de betrokkene in staat de over hem verwerkte politiegegevens te controleren, als aan hem een volledig overzicht van zijn gegevens in een begrijpelijke vorm wordt verstrekt. Zie de uitspraak van 11 december 2024 ECLI:NL:RVS:2024:5090 onder 5.2. De vier verstrekte pagina’s bevatten een overzicht van de over [appellant] verwerkte politiegegevens. De korpschef heeft voldoende aannemelijk gemaakt dat het verschil in het aantal pagina’s in het PPD dat wordt vermeld op de verstrekte bladen en het aantal daadwerkelijk verstrekte bladen, te wijten is aan een administratieve omissie en heeft hiervoor een overtuigende verklaring gegeven. Het betoog slaagt niet.
Slotsom
6. Het hoger beroep is ongegrond. De Afdeling bevestigt de uitspraak van de rechtbank, voor zover aangevallen.
7. De korpschef hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de uitspraak, voor zover aangevallen.
Aldus vastgesteld door mr. C.H. Bangma, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. S. Langeveld, griffier.
Het lid van de enkelvoudige kamer is verhinderd de uitspraak te ondertekenen
w.g. Langeveld
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 27 augustus 2025
317-1158